15/10 H6 werkwoordspelling 2H6b
1 / 19
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Ik ben benieuwd hoe lang hij het (uithouden).
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt
Slide 3 - Quiz
Zij (beoordelen) de gebeurtenis niet erg objectief.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt
Slide 4 - Quiz
(Worden) je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt
Slide 5 - Quiz
Ik ben in 2009 (verhuizen) naar Amsterdam.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt
Slide 6 - Quiz
In de middeleeuwen (sterven) de mensen op veel jongere leeftijd.
A
storven
B
sterften
C
sterfden
D
stierven
Slide 7 - Quiz
(Beantwoorden) hij de post altijd zo laat?
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden
Slide 8 - Quiz
Het (gebeuren) de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 9 - Quiz
(Branden) je handen niet aan die hete pan!
A
brant
B
brandt
C
brand
Slide 10 - Quiz
Hij zat op de plek waar hij wel vaker (uitrusten) na zware arbeid.
A
uitrustte
B
uitruste
C
uitrusten
Slide 11 - Quiz
(Vinden) je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt
Slide 12 - Quiz
Hij (geloven) niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt
Slide 13 - Quiz
Hij heeft al eerder op het circuit (racen) in deze nieuwe auto van Porsche.
A
geracet
B
geraced
C
geract
Slide 14 - Quiz
De (vergroten) foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten
Slide 15 - Quiz
Als je hem (ondervragen), moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt
Slide 16 - Quiz
De wedstrijd (ontaarden) in een schoppartij waarna deze gestaakt werden.
A
ontaarde
B
ontaardden
C
ontaarden
D
ontaardde
Slide 17 - Quiz
De hondenpoep (verspreiden) een vreselijke geur in de hal.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreiden
Slide 18 - Quiz
Weet je wel wat het (betekenen) als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
