Spelling: spelling in het woordenboek

Weekplanning
Spelling: spelling in het woordenboek
Spelling: persoonsvorm in de verleden tijd (PVVT)
Creatief schrijven
Vandaag

Les 2, week 38

Les 3, week 38
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Weekplanning
Spelling: spelling in het woordenboek
Spelling: persoonsvorm in de verleden tijd (PVVT)
Creatief schrijven
Vandaag

Les 2, week 38

Les 3, week 38

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

10 minuten lezen
timer
7:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Vandaag 

  1. Spelling: spelling in het woordenboek
  2. Uitleg grote opdracht fictieboek
  3. Huiswerk

Slide 3 - Slide

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 
WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP
Let op: 
Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!
Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 
Spelling H. 2 woordenboek

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
1. Ik leer waarvoor ik een woordenboek allemaal kan gebruiken.

2. Ik weet hoe ik een woord moet spellen omdat ik het kan opzoeken in een woordenboek.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

In het woordenboek vind je alles over spelling
1. onderstreping bij acteren= klemtoon
2. ~ =synoniem
3. bn= woordsoort>bijvoeglijk naamwoord
4. -er, -st bij befaamd= vervangen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
1. Moeilijke Nederlandse woorden: verrukkelijke, peper-en-zoutstel.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
2. Woorden uit andere talen: bavarois, accuraat, downloaden.

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
3. Woorden met een hoofdletter (of juist niet): Pasen, kerst, april.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
4. Werkwoordsvormen: slibben, slibde, geslibd.

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
5. Meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden: porie-poriën, ruzie-ruzies.

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Lastige meervoudsvormen
1. blad-bladen/bladeren of blaren
2. datum-data/datums
3. fantasie-fantasieën
4. handvat-handvatten/handvaten
5.medium-media/mediums
6. motor-motoren/motors
7. luiwammes-luiwammesen
8. museum-musea/museums
9. stad-steden

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
6.Trappen van vergelijking: chic-chiquer-chicst.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Vergrotende en de overtreffende trap
1. doof-dover-doofst
2.enthousiast-enthousiaster-enthousiastst
3. goed-beter-best
4.graag-liever-liefst
5.kwaad-kwader-kwaadst
6. lief-liever-liefst
7. praktisch-praktischer-meest praktisch
8. veel-meer-meest
9. weinig-minder-minst

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
7. Verkleinwoorden: baby-baby'tje

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

i, ie en y 
sympathieke-muzikant-artistieke-prestatie
millimeter-hyperbool
riante-psychiater-bibliotheek
encyclopedie-informatie-Egyptische-piramides
broccoli-sperziebonen-vitaminen
jury-hobby-yoghurttaart

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Woordenboek gebruiken voor...
Bijvoeglijke naamwoorden: precieze, officiële, zilveren.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Geleerd
1. Ik leer waarvoor ik een woordenboek allemaal kan gebruiken.

2. Ik weet hoe ik een woord moet spellen omdat ik het kan opzoeken in een woordenboek.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Huiswerk 
Waar? 
Bladzijde 64 tot en met 65

Waarover?
Spelling in het woordenboek

Welke opdracht?
1 tot en met 4

Is dit huiswerk voor de volgende keer?
Ja


timer
25:00

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

 Mindmap

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Uitleg grote opdracht fictie

  • Schrijver (links-bovenin beginnen)
  • Beoordelingswoorden
  • Plot (het verhaal)
  • Personages (hoofdpersonen én bijfiguren) (rechts-bovenin
  • Tijd (in welk tijd speelt het, tijdsprongen, flashbacks)
  • Spanning (hoe bouwt de schrijver spanning op?)



Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Beoordelingswoorden

Waardevol
Mooi
Ontroerend
Snel
Positief
Beoordelingswoorden

Waardeloos
Lelijk
Niet ontroerend
Traag
Negatief

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Plot: het begin, verloop, en einde van wat een personage meemaakt in een verhaal. 

- cliffhanger
- uitstellen van de ontknoping
- plotwending

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Personages
  • Sympathiek=aardig
  • Vol karakter=je karakter ontwikkelt zich (wordt anders door wat hij/zij meemaakt). Je leest gedachten en gevoelens van de persoon.
  • Het zijn hoofdpersonen
Personages
  • Antipathiek=onaardig
  • Vlak karakter=er is nauwelijks karakterontwikkeling. Je leert de persoon niet echt kennen.
  • Het zijn bijpersonen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Spanning opbouwen in een verhaal
Hoe wordt de spanning opgebouwd in een verhaal?

dreiging: de lezer weet meer dan het personage
geheim: het personage weet iets meer dan de lezer
raadsel: zowel de lezer als het personage weten iets niet. Denk aan een roman.
locatie en situatie: waar/wanneer/ weersomstandigheden etc.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Deadline = einde week 41

Slide 26 - Slide

This item has no instructions