Bronnenvragen beantwoorden

Bronnenvragen
- Hoe geef ik netjes antwoord op een vraag (algemeen)?
- Hoe pak ik bronnenvragen aan?
1 / 10
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 10 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Bronnenvragen
- Hoe geef ik netjes antwoord op een vraag (algemeen)?
- Hoe pak ik bronnenvragen aan?

Slide 1 - Slide

Algemene tips
- Begin met kort overzichtje maken van KA's 
- Markeer vraag/ bronnen
- Woordenboek mee

Slide 2 - Slide

Algemeen: vragen beantwoorden
OUD-methode
1. O = omdat. Je herhaalt de vraag en vult deze aan met het woord omdat.
2. U = uitleg. Je geeft historische uitleg/informatie die antwoord geeft op de gestelde vraag.
3. D = daarom of daardoor. Je uitleg wordt gevolgd door daarom/daardoor, omdat je een conclusie gaat trekken uit je historische uitleg. Dit is de afsluiting van je vraag. Een conclusie is altijd kort en bondig geformuleerd.

Slide 3 - Slide

Algemeen: vragen beantwoorden
Of: je hebt twee keuzes. Je hoeft maar één uit te werken.
En: je moet twee elementen uitwerken.
Beargumenteer: geef (historische) argumenten in je antwoord.
Mening: vorm je eigen mening over een gebeurtenis, maar beargumenteer deze wel historisch.
Vergelijk: je moet twee gebeurtenissen of perspectieven naast elkaar houden en het verschil of de overeenkomst geven.
Aantonen: geef argumenten die de stelling bevestigen. Deze argumenten kunnen uit de leerstof of uit een bron komen (hangt van de stelling af).

Slide 4 - Slide

Toetstaal
Welke: je antwoord moet bestaan uit meerdere elementen.
Welk: Je antwoord moet bestaan uit één element.
In hoeverre: is een vergelijking. Je moet twee perspectieven gebruiken in je antwoord en uitleggen waarom deze overeenkomen of van elkaar verschillen.
Waarom: je antwoord is een uitleg van een vraagelement. Je geeft zowel een beschrijving als een analyse.
Verwijzen: gebruik maken van een gedeelte uit de bron. Dat kan een citaat zijn uit een geschreven bron of een element uit een ongeschreven bron.
Verklaren: je moet een oorzaak en gevolg relatie beschrijven, vaak aan de hand van gegevens uit een bron.

Slide 5 - Slide

Bronvragen
- Bruikbaarheid
- Betrouwbaarheid
- Representativiteit
- Gebruik/ citeer/ haal uit bron

Lees altijd goed bij- en onderschrift!

Slide 6 - Slide

Bruikbaarheid
Bij een vraag over bruikbaarheid krijg je altijd onderzoeksvragen en moet je aangeven of je de bron daarvoor kunt gebruiken. Het staat vaak los van betrouwbaarheid. Een propaganda-affiche is immers niet vaak betrouwbaar, maar is wel bruikbaar als je daar onderzoek naar doet. 

Slide 7 - Slide

Bruikbaarheid
- Wat is de onderzoeksvraag?
- Geeft de bron antwoord op deze vraag?
- OF: voor welke onderzoeksvraag geeft de bron de meest bruikbare info?
Bruikbaarheid

Slide 8 - Slide

Betrouwbaarheid
- Vermeldt de schrijver zijn bronnen?
- Bewijst de schrijver zijn standpunt voldoende?
- Is de schrijver zich bewust van standplaatsgebondenheid?
- Heeft de samensteller het zelf meegemaakt of is het kennis uit tweede/ derde hand? (ooggetuigen)
- Wanneer is de bron geschreven?
- Met welk doel is de bron geschreven?
- Wordt de bron misleid door emoties? (subjectiviteit)
Beoordelen betrouwbaarheid
- Persoon: wie is de maker? Wat weet ik over hem/ haar? Wat is zijn/ haar achtergrond? (standplaatsgebondenheid)
- Tijd: is het een ooggetuige? en is dit een voor- of nadeel?
- Informatie: was de maker goed op de hoogte? Had de maker goede informatie?
- Bedoeling: propaganda? geheime correspondentie? (vaak is geheime correspondentie juist erg betrouwbaar) 

Slide 9 - Slide

Representativiteit
- Voor hoeveel mensen geldt de inhoud?

Representativiteit
Voor hoeveel mensen geldt de inhoud van een bron?

Slide 10 - Slide