Les 5

Heute:
-Aufgabe 14 (beide), Seite 22,23
-Vraagwoorden herhalen
-Persoonlijke voornaamwoorden
timer
10:00
1 / 22
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Heute:
-Aufgabe 14 (beide), Seite 22,23
-Vraagwoorden herhalen
-Persoonlijke voornaamwoorden
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Wie
Wat
Waar vandaan
Hoe
Waar
Waarom
wer
wo
wie
was
woher
Warum

Slide 2 - Drag question

timer
1:00
.... heißt du?
..... ist deine Telefonnummer?
.... bleibst du nicht?
.... bist du?
..... wohnst du?

Wo

Warum

Was

Wie

Wer

Slide 3 - Drag question

.......... ist das? (Peter)
A
Wie
B
Wer
C
Wo
D
Woher

Slide 4 - Quiz

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... heißt dein Lehrer?
A
Wie
B
Wer
C
Wann
D
Wo

Slide 5 - Quiz

Welk vraagwoord hoort bij de zin:
...... gehst du nach Hause?
A
Wo
B
Wann
C
Wer
D
Wie

Slide 6 - Quiz

Welk vraagwoord hoort bij de zin:

...... liegt Hamburg? Im Norden.
A
Wann
B
Wer
C
Wie
D
Wo

Slide 7 - Quiz

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'het' in het Duits.

Slide 11 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jij' in het Duits.

Slide 12 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'wij' in het Duits.

Slide 13 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (meervoud) in het Duits.

Slide 14 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 15 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'hij' in het Duits.

Slide 16 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jullie' in het Duits.

Slide 17 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'u' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 18 - Open question

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je das Buch vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 19 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je der Wagen vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 20 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Familie vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 21 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Kinder vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 22 - Quiz