1.5 Spelling

Spelling 1.5
Leestekens
Aanhalingstekens
Tegenwoordige tijd van werkwoorden
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Spelling 1.5
Leestekens
Aanhalingstekens
Tegenwoordige tijd van werkwoorden

Slide 1 - Slide

Leestekens

Slide 2 - Mind map

Leestekens
Wacht niet schieten
Joep zei Sam ik ben verliefd

Slide 3 - Slide

Leestekens
Wacht, niet schieten!
Wacht niet, schieten!

Joep zei: "Sam, ik ben verliefd."
"Joep", zei Sam, "ik ben verliefd."

Slide 4 - Slide

De komma
  • Een opsomming: Ik heb een hond, een kat, een cavia, een konijn en twee paarden.
  • Tussen twee persoonsvormen: Als je hard werkt, snap je dit heel snel. 

Slide 5 - Slide

1.5 spelling
Maak nu opdracht 1 tot en met 4. 

Slide 6 - Slide

Tegenwoordige tijd van werkwoorden

Slide 7 - Slide

Verschil tussen de stam en de ik-vorm
stam = hele werkwoord -en    zweven: zwev
ik-vorm =  aangepaste stam     zwev: zweef


Slide 8 - Slide

ik-vorm + t
  • bij je of jij voor de persoonsvorm
  • bij hij/zij voor of acher de persoonsvorm (maar ook de vader, de moeder etc). 

Slide 9 - Slide

De man bons... op het raam.

A
t
B
te
C
de
D
-

Slide 10 - Quiz

Word... je verlegen?
A
t
B
te
C
de
D
-

Slide 11 - Quiz

Persoonsvorm
Kun je het het werkwoord in twee tijden zetten dan is het woord een persoonsvorm.
Regel 1: Voeg nooit een d aan de persoonsvorm toe. 

Slide 12 - Slide

Hoe weet je of het werkwoord een persoonsvorm is.

Slide 13 - Open question

Wat mag je nooit doen als het werkwoord een persoonsvorm is?

Slide 14 - Open question

Verwerking
Er gebeur... iets aan de overkant.
Er is iets aan de overkant gebeur...
Weet jij wat er aan de overkant gebeur...

Slide 15 - Slide

t
t
d
d
Er gebeur... iets aan de overkant
Er is iets aan de overkantgebeur...
Weet jij wat er aan de overkantgebeur...

Slide 16 - Drag question

Maak nu opdr. 5 t/m 11

Slide 17 - Slide