Werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd (zwakke werkwoorden)

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd 
en verleden tijd
(zwakke werkwoorden)
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 1,2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling tegenwoordige tijd 
en verleden tijd
(zwakke werkwoorden)

Slide 1 - Slide

Programma
Lezen in je leesboek                       10 min
korte herhaling ww spelling        10 min
briefopdracht                                     25 min
                         afsluiting                                          5 min                

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Tom... (boffen, tt) enorm als
hij een ijsje krijgt van zijn oma.

Slide 4 - Open question

Slide 5 - Slide

... (Stoten, tt) jij je
kleine teen tegen de stoelpoot?

Slide 6 - Open question

Gisteren ... (raden. vt) ik het goede getal en daarom mocht ik het snoepje hebben.

Slide 7 - Open question

Gisteren ..... (bakken, vt) Jet en Mila
samen een heerlijke appeltaart.

Slide 8 - Open question

De schilder ... (verven, tt)
alle kozijnen rood.

Slide 9 - Open question

Vroeger ... (schoppen, vt)
ik mijn zusje regelmatig als ik boos was.

Slide 10 - Open question

Gisteren ..... (vloggen, vt) Monica en Enzo
over hun dagje uit samen.

Slide 11 - Open question

In de zomer .... (branden, tt)
er een vreugdevuur op het strand.

Slide 12 - Open question

De jongens .... (praten, vt) gisteren
aan één stuk door aan tafel over de wedstrijd.

Slide 13 - Open question

Vorige week tijdens de toets
.... (verfrommelen, vt) ik dat spiekbriefje snel om niet betrapt te worden

Slide 14 - Open question

Vorige week ... (verrassen, vt) mijn vader
mijn moeder met een bos bloemen.

Slide 15 - Open question

Vorig jaar .... (verloten, vt) mijn opa
zijn muntenverzameling onder
zijn kleinkinderen.

Slide 16 - Open question

Vroeger ... (roken, vt) de mensen
veel meer sigaretten dan tegenwoordig.

Slide 17 - Open question

Vorige maand .... (waden, vt) wij
met zijn allen door de ondiepe sloot naar de overkant.

Slide 18 - Open question

Gisteren .... (krabben, vt) Mia op haar hoofd omdat ze luizen had.

Slide 19 - Open question

Eric .... (vrezen, vt) voor zijn leven toen hij overvallen werd.

Slide 20 - Open question

Ik .... (blozen, vt) gisteren helemaal
toen die leuke jongen hallo tegen me zei.

Slide 21 - Open question

.... (zetten, vt) jij vorige week de les Wiskunde op zijn kop?

Slide 22 - Open question

Vorig jaar .... (kaarten, vt) wij
elke vrijdagavond samen.

Slide 23 - Open question

Vorige week ... (baren, vt) mijn tante
een jongen en een meisje!

Slide 24 - Open question

De bakker .... (kneden, vt)
het deeg voor het brood.

Slide 25 - Open question

Mijn vader ... (verrassen, tt)
mijn moeder elke week met een bos bloemen.

Slide 26 - Open question

Jelle .... (waden, tt) door de ondiepe sloot naar de overkant.

Slide 27 - Open question

De bakker .... (kneden, tt)
het deeg voor het brood.

Slide 28 - Open question

.... (Blozen, tt) jij helemaal
als die leuke jongen hallo tegen je zegt?

Slide 29 - Open question

In 2022 ... (willen, tt) mijn oom mijn oudste neef naar Berlijn brengen.

Slide 30 - Open question

Die oude kast ... (zullen, vt) zeker een nieuw verfje kunnen gebruiken.

Slide 31 - Open question

De vrouw ... (hebben, tt) vanmorgen alle kinderen een sticker laten uitzoeken.

Slide 32 - Open question