Dag 2 - 2D

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Vriendschap

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 19
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij het thema: Vriendschap

Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

bezoeken
  • naar iets of iemand gaan om er even te blijven = visite;
  • dat iemand een plaats bezoekt;
  • ik bezoek ; hij bezoekt; ik heb bezocht; hij heeft bezocht;
  • Zin: Tweemaal per jaar gaat Mike op bezoek bij zijn tante.
  • Zin: De hele familie bezoekt opa en oma.

Slide 2 - Slide

breken
  • In twee of meer stukken delen
  • kapotmaken/ kapot gaan
  • werkwoord: ik breek, ik brak, ik heb gebroken
  • zin: Ik breek de chocolade in 10 stukjes. 
  • zin: Met skiën heb ik helaas mijn been gebroken.

Slide 3 - Slide

daarvan
  • van dat wat zojuist genoemd/bedoeld is
  • een deel van iets
  • iets verder weg: die/ dat.....daarvan
  • dichterbij: deze/dit   ..........hiervan
  • zin: Die chocolade was lekker, daarvan wil ik wel een stukje.
  • zin: Wiskunde? Daarvan begrijp ik niks. 
  • zin: Wiskunde? Daar begrijp ik niks van.

Slide 4 - Slide

delen
  • je gedachten aan iemand vertellen;
  • je gevoelens aan iemand vertellen;
  • werkwoord: ik deel, hij deelde, wij hebben gedeeld;
  • zin:  Als je je gedachten deelt met je vrienden, kunnen zij je helpen.

Slide 5 - Slide

doordat
  • iets komt ergens door

  • Zin: Hij kan geen eten meer kopen doordat hij al zijn geld aan kleren uitgaf.

  • Zin:  Doordat je geen wekker zet verslaap je je iedere dag!

Slide 6 - Slide

doorvertellen
  • iets wat iemand aan jou heeft verteld, aan weer iemand anders vertellen;
  • vaak een geheim;
  • ik vertel door; ik heb doorverteld; zij vertellen door;
  • iets met iemand anders delen;
  • Zin: Hij heeft zijn geheim doorverteld aan zijn goede vriend.
  • Zin: De docent heeft de uitslag doorverteld aan mijn ouders.

Slide 7 - Slide

Wat is de verleden tijd van ik bezoek
A
ik bezoekt
B
ik bezocht
C
ik bezoekte
D
ik heb bezoekt

Slide 8 - Quiz

Welk woord hoort bij deze zin:
Ik kopje viel van tafel, het was helaas kapot.
A
repareren
B
maken
C
breken
D
omhoog gaan

Slide 9 - Quiz

Als ik chocola wil verdelen dan .......... ik het in stukjes.
A
breekte
B
breek
C
brak
D
heb gebroken

Slide 10 - Quiz

Kies uit: daarvan of hiervan ?
De docent legt die vijf woorden uit, ........ moet je de betekenis opschrijven.

Slide 11 - Open question

Maak een zin met:
delen

Slide 12 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Slide

Je mag mijn verhaal niet ....................... aan iemand anders.

Slide 14 - Open question

Hij deelt nooit zijn chocola met mij.
Wat vind jij ...............?

Slide 15 - Open question

De dokter heeft mijn oma ..........................., want zij is ziek.

Slide 16 - Open question

We hebben geen water meer in de klas .................... de leerlingen alles hebben opgedronken.

Slide 17 - Open question

Als je jouw probleem ........... met je vrienden, kunnen zij jou misschien helpen!

Slide 18 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: 
babbelen
bezoeken
doorvertellen
huilen
het onbegrip

Slide 19 - Slide