2.4 Atoombouw

2.4 Atoombouw
1 / 25
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.4 Atoombouw

Slide 1 - Slide

lesinhoud
  • verwondersessie: uitleg isotopen en atoombouw
  • workshopsessie: Bespreken opdrachten 2.1 t/m 2.3 + maken 2.4

Slide 2 - Slide

lesdoelen
  • drie verschillende modellen gebruiken om de bouw van een atoom te beschrijven;
  • met behulp van protonen, neutronen en elektronen de bouw van een atoom beschrijven;
  • berekeningen aan atomen uitvoeren met het atoomnummer en het massagetal;
  • uitleggen wat isotopen zijn en deze weergeven met twee notaties;
  • uitleggen waarom atoomsoorten een relatieve atoommassa hebben.

Slide 3 - Slide

Atoommodel

Slide 4 - Slide

Rutherford
Atoommodel Rutherford (1911): 

Een atoom bestaat uit:
Protonen (kern => +)
Neutronen (kern => neutraal) 
Elektronen (wolk => -)


Slide 5 - Slide

Alle atomen bevatten dus dezelfde deeltjes (p+, e- en n). Hoe kan het dan dat er toch verschillende atomen zijn?

Slide 6 - Slide

Atoomnummer
Het atoomnummer is gelijk aan het aantal protonen in de kern van het atoom. Alle atomen van dezelfde soort hebben hetzelfde atoomnummer.
  • atoomnummer = aantal protonen
  • aantal elektronen = aantal protonen (geen lading)
  • massagetal = aantal protonen + aantal neutronen


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Onthouden:
  • Het aantal elektronen is gelijk aan het aantal protonen
  • Het atoomnummer = aantal protonen = aantal elektronen
  • Het massagetal = aantal protonen + neutronen

  • lading proton = +1e
  • lading elektron = -1e
  • lading neutron = 0

Slide 9 - Slide

Voorbeeld

Hoeveel protonen, elektronen en neutronen bevat een Cl-37 atoom?
  • protonen = atoomnummer
  • Cl heeft atoomnummer 17
  • dus 17 protonen
  • ook 17 elektronen
  • neutronen = massagetal - protonen
  • massagetal = 37
  • dus 37-17 = 20 neutronen

Slide 10 - Slide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen. 

Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een ander aantal neutronen

Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.

Slide 11 - Slide

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Slide 12 - Slide

Isotopen

Slide 13 - Slide

Atoomnummer, massagetal en isotopen

Slide 14 - Slide

Voorbeeld: chloor
Twee isotopen van chloor in de natuur: Cl-35 en Cl-37






Slide 15 - Slide

Voorbeeld: chloor
Twee isotopen van chloor in de natuur: Cl-35 en Cl-37






Slide 16 - Slide

Rekenen aan isotopen
  • Veel atoomsoorten met meerdere isotopen
  • De lijst met massa's geeft gemiddelde aan
  • Boor heeft 2 isotopen               
massa
%
10
19,9
11
80,1
Gemiddelde atoommassa

100(19,910+80,111)=10,8

Slide 17 - Slide

Rekenen aan isotopen
Bereken de gemiddelde atoommassa van Magnesium
2 decimalen
massa
24
25
26
%
79
10
11

Slide 18 - Slide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen. 

Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een ander aantal neutronen

Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.

Slide 19 - Slide

Een zuurstofatoom met massagetal 16. Hoeveel protonen bevat dit atoom?
A
16
B
8
C
6
D
32

Slide 20 - Quiz

Een zuurstofatoom met massagetal 16. Hoeveel elektronen bevat dit atoom?
A
16
B
8
C
6
D
32

Slide 21 - Quiz

Een zuurstofatoom met massagetal 16. Hoeveel neutronen bevat dit atoom?
A
16
B
8
C
6
D
32

Slide 22 - Quiz

Een bepaald atoom bevat 15 protonen. Welk atoom is dit?
A
stikstof
B
zuurstof
C
fosfor
D
chloor

Slide 23 - Quiz

Een bepaald chloor atoom bevat 20 neutronen. Wat is het massagetal?
A
17
B
18
C
35
D
37

Slide 24 - Quiz

N-14 heeft 7 protonen en 7 neutronen.
C-14 heeft 6 protonen en 8 neutronen.
N-14 en C-14 zijn isotopen
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 25 - Quiz