* Signaalwoorden van tijd: eerst, vervolgens, daarna, toen, ten slotte etc.
* Signaalwoorden van plaats: hier, daar, waar, waarin, waarop etc.
* Signaalwoorden van tegenstelling: echter, maar, daarentegen, hoewel, toch, tenzij etc
* Signaalwoorden van opsomming: en, ook, daarnaast, bovendien, ten eerste, ten tweede etc.