4 maart

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Herhalen grammatica
  • Nieuwe grammatica
  • Vervolg Hoofdstuk 13
1 / 46
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Herhalen grammatica
  • Nieuwe grammatica
  • Vervolg Hoofdstuk 13

Slide 1 - Slide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 4 - Slide

Hektor & Achilles


Taalboek blz. 60
Maak Hulpboek blz. 52, 
Opdracht 26 en 29. 
timer
15:00

Slide 5 - Slide

Opdracht 26
  • a Hij had zich teruggetrokken uit de strijd omdat hij beledigd was door Agamemnon. Bijvoorbeeld: Ja, want Agamemnon had hem beledigd. Of: Nee, hij had de Grieken en zijn vriendPatroklos moeten helpen nu de Trojanen aan het winnen waren.
  • b De Trojanen krijgen de overhand en steken zelfs al een paar schepen in het scheepskamp in brand.
  • c Hij vraagt Achilles of hij zijn wapenrusting mag lenen en met Achilles’ troepen toch mee mag vechten.

Slide 6 - Slide

Opdracht 26
  • d Hij hoopt dat de Trojanen zullen schrikken omdat ze zullen denken dat Achilles weer meevecht. Ja, de list lukt.
  • e Patroklos wordt overmoedig en waagt zich te ver op de vlakte en komt te dicht bij de stad.
  • f Eigen verwerking.
  • Bijvoorbeeld: Ja, Patroklos hield zich niet een de afspraak. Of: Nee, Achilles had de ruil van wapenrusting niet moeten toestaan want dan had Hektor waarschijnlijk niet zo agressief gereageerd.

Slide 7 - Slide

Opdracht 26
  • g Eigen verwerking.
  • Bijvoorbeeld: Ja, want hij laat Patroklos zo een risico lopen terwijl hij zelf niet meevecht. Of: Nee, Patroklos heeft immers zelf gevraagd om de wapenrusting te mogen aantrekken en mee te mogen vechten.

Slide 8 - Slide

Opdracht 29c
  • ὁ πόλεμος oorlog
  • ἡ νίκη overwinning
  • βάλλω gooien (hier van wapens)
  • ἀπο-κτείνω doden
  • τὸ σῶμα, σώματος lichaam
  • ἀπο-θνῄσκω sterven, omkomen
  • πάσχω lijden
  • πίπτω vallen

Slide 9 - Slide


Hulpboek blz. 122

Bijzonderheden Augment


Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Hulpboek blz. 123
Maak Ergon 17.


timer
10:00

Slide 19 - Slide

Ergon 17

Slide 20 - Slide


Hulpboek blz. 124

Bijzonderheden Augment


Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Hulpboek blz. 125
Ergon 21.


Slide 26 - Slide

Ergon 21

Slide 27 - Slide


Hulpboek blz. 126

Imperativus en infinitivus Aoristus


Slide 28 - Slide

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Hulpboek blz. 127
Maak Ergon 24.


timer
10:00

Slide 36 - Slide

Ergon 24

Slide 37 - Slide

Ergon 24

Slide 38 - Slide

Hektor & Achilles


Taalboek blz. 60
Hulpboek blz. 54, 
Opdrachten 32, 34, 35. 
timer
15:00

Slide 39 - Slide

Opdracht 32 abc
  • a a Beide partijen houden zich aan de code met betrekking tot bewapening: voor beiden is de lans/speer het aanvalswapen.
  • b Hektor doet een beroep op de bepaling dat het lijk van de verliezer wordt teruggegeven aan zijn medestrijders, zodat de verliezer een eervolle begrafenis krijgt.
  • c Achilles zegt dat hij hierover geen afspraken wil maken.

Slide 40 - Slide

Opdracht 32def
  • d Achilles mishandelt het lijk van zijn tegenstander; hij gaat dus zelfs verder dan de weigering om het lijk terug te geven voor een eervolle begrafenis.
  • e r.13-14: Tussen leeuwen en mannen worden geen afspraken gemaakt.
  • f Eigen verwerking.

Slide 41 - Slide

Opdracht 34 en 35
  • Opdracht 34
  • a + b Eigen verwerking.


  • Opdracht 35
  • a + b Eigen verwerking.

Slide 42 - Slide

Aan het werk.
  • Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 14.
  • Leer Hulpboek blz. 140 t/m 150.
  •  Lees Tekstboek blz. 62
  • Maak Hulpboek blz. 55, opdr. 37 t/m 42

Dit is ook huiswerk. 

Slide 43 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 44 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 45 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 46 - Open question