2 april

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bijzonderheden Augment
  • Bespreken Erga 17 en 21 
  • Vervolg les 13.
1 / 35
next
Slide 1: Slide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bijzonderheden Augment
  • Bespreken Erga 17 en 21 
  • Vervolg les 13.

Slide 1 - Slide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open question

Slide 3 - Slide

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 4 - Slide

Hulpboek blz. 122
Ergon 17. 


Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Ergon 17

Slide 13 - Slide

Hulpboek blz. 124
Ergon 20. 


Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Ergon 20
  • 1 ἤθελον                            ik wilde
  • 2 ἡρπάζετε                       jullie roofden
  • 3 ὤφειλε(ν)                      hij/zij was verplicht
  • 4 παρεσκευάζομεν        wij bereidden voor
  • 5 ἤγες                                 jij bracht
  • 6 διεφθείρομεν               wij vernietigden
  • 7 ἤλπιζον                          zij hoopten
  • 8 ἵζε(ν)                               hij/zij/het zat

Slide 18 - Slide

Ergon 21

Slide 19 - Slide

Ergon 

Slide 20 - Slide

Hektor en Achilles


Taalboek blz. 60.
Hulpboek blz. 52
Opdrachten 26 en 29

Slide 21 - Slide

Opdracht 26
  • a Hij had zich teruggetrokken uit de strijd omdat hij beledigd was door Agamemnon. Bijvoorbeeld: Ja, want Agamemnon had hem beledigd. Of: Nee, hij had de Grieken en zijn vriendPatroklos moeten helpen nu de Trojanen aan het winnen waren.
  • b De Trojanen krijgen de overhand en steken zelfs al een paar schepen in het scheepskamp in brand.
  • c Hij vraagt Achilles of hij zijn wapenrusting mag lenen en met Achilles’ troepen toch mee mag vechten.

Slide 22 - Slide

Opdracht 26
  • d Hij hoopt dat de Trojanen zullen schrikken omdat ze zullen denken dat Achilles weer meevecht. Ja, de list lukt.
  • e Patroklos wordt overmoedig en waagt zich te ver op de vlakte en komt te dicht bij de stad.
  • f Eigen verwerking.
  • Bijvoorbeeld: Ja, Patroklos hield zich niet een de afspraak. Of: Nee, Achilles had de ruil van wapenrusting niet moeten toestaan want dan had Hektor waarschijnlijk niet zo agressief gereageerd.
  • g Eigen verwerking.
  • Bijvoorbeeld: Ja, want hij laat Patroklos zo een risico lopen terwijl hij zelf niet meevecht. Of: Nee, Patroklos heeft immers zelf gevraagd om de wapenrusting te mogen aantrekken en mee te mogen vechten.

Slide 23 - Slide

Opdracht 29c
  • ὁ πόλεμος oorlog
  • ἡ νίκη overwinning
  • βάλλω gooien (hier van wapens)
  • ἀπο-κτείνω doden
  • τὸ σῶμα, σώματος lichaam
  • ἀπο-θνῄσκω sterven, omkomen
  • πάσχω lijden
  • πίπτω vallen

Slide 24 - Slide

Opdracht 23a
  • a Hektor beargumenteert dat hij zichzelf te schande maakt als hij, de aanvoerder van de mannen, niet vecht. Hektor wil zijn dapperheid laten zien. Hektor zegt dat hij hen niet vrijwillig verlaat maar dat hij liever sneuvelt dat moet toekijken naar wat de Grieken met zijn vrouw en kind zullen doen.

Slide 25 - Slide

Opdracht 23bc
  • b Bijvoorbeeld: schande: het gaat erom wat ik, Andromache, van jou vind en niet wat de mensen zullen zeggen. Het is juist een schande om ons, jouw vrouw en kind, in de steek te laten. Sneuvelen: Wij kunnen beter samen als gezin omkomen als dat ons lot is.
  • c Eigen verwerking.

Slide 26 - Slide

Opdracht 24
  • a Het zoontje is niet afgebeeld.
  • b De kunstenaar legt het accent op het verdriet van de man en de vrouw die afscheid van elkaar nemen in de wetenschap dat ze misschien wel voor het laatst bij elkaar zijn: hij gaat de oorlog in. Dat verdriet tussen man en vrouw is voor iedereen in een oorlogssituatie herkenbaar, het kind speelt daarbij geen rol.
  • c Eigen verwerking.

Slide 27 - Slide

Opdracht 

Slide 28 - Slide

Hulpboek blz. 117
Erga 8, 9, 10.


Slide 29 - Slide

Ergon 

Slide 30 - Slide

Ergon 1

Slide 31 - Slide

Aan het werk.
  • Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 13.
  • Leer Hulpboek blz. 140 t/m 150.
  • Lees Hulpboek blz. 126.
  • Maak Hulpboek blz. 127, Ergon 24. 
  • Lees Tekstboek blz. 60
  • Maak Hulpboek blz. 54, opdr. 32, 34, 35.
Dit is ook huiswerk. 

Slide 32 - Slide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 33 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 34 - Open question

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 35 - Open question