Cursus 7 spelling VWO 2

Cursus 7 spelling VWO 2
Je leert tijdens deze cursus hoe alle spellingregels (ook alweer) worden toegepast. 
Zet 'm op!
1 / 35
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Cursus 7 spelling VWO 2
Je leert tijdens deze cursus hoe alle spellingregels (ook alweer) worden toegepast. 
Zet 'm op!

Slide 1 - Slide

Paragraaf 2: Leestekens

Zie aan de linkerkant de regels voor de leestekens:
punt, komma, dubbele punt en aanhalingstekens.

We nemen ze zo allemaal even door!

Slide 2 - Slide

Je gebruikt een punt:
  • Je gebruikt een punt na een zelfstandige, mededelende zin:
– In Zwitserland zijn hoge bergen. Je kunt daar fijn wandelen.

Slide 3 - Slide

Je gebruikt een komma:
  • wanneer je twee zinnen samenvoegt tot een nieuwe (langere) zin. Die komma staat dan:
tussen twee persoonsvormen:
-   ls het morgen niet regent, gaan we naar een pretpark.
  • voor voegwoorden, zoals als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, zodat, zodra:
-   Mariah is gek op lezen, maar haar broer Lesley gaat liever skaten.
  • Zet (in het algemeen) geen komma voor: en en of.
  • voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:
-   De tweedeklassers, die (allemaal) te laat waren gekomen, kregen straf.
-   De tweedeklassers die te láát waren gekomen, kregen straf. (De andere niet.)
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en):
-   In dit zwembad vind je bubbelbaden, glijbanen en een stroomversnelling.

Slide 4 - Slide

Je gebruikt een dubbele punt:
  • voor een aangekondigde opsomming:
– In dit zwembad vind je van alles: bubbelbaden, glijbanen en een stroomversnelling.

  • voor de directe rede of een citaat. Je geeft dan iemands woorden letterlijk weer:
– Max zei vol zelfvertrouwen: ‘Vanmiddag zal ik Lewis weer verslaan.’

  • als het tweede deel van een zin een verklaring of reden vormt bij het eerste deel:
– Ik ga naar Terschelling: je hebt daar prachtige stranden en mooie natuur.

Je kunt de dubbele punt in dit geval ook vervangen door een komma + want.

Slide 5 - Slide

Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
– ‘Kijk, daar is Willem met de waterpomptang’, zei Ed Bever tegen Truus de Mier.
– ‘Als je me zoekt,’ zei Bor de Wolf, ‘kun je me vinden in het Enge Bos.’
– ‘Heeft iemand mijn zonnebril gezien?’ vroeg Momfer de Mol.
– De kinderen vroegen Meneer de Uil: ‘Leest u ons voor uit de Fabeltjeskrant?’
  • Let op: bij de indirecte rede (waarbij je iemands woorden niet letterlijk weergeeft) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
– De kinderen vroegen Meneer de Uil of hij hun voorlas uit de Fabeltjeskrant.
– Lowieke de Vos dacht: mmm, lekker hapje, dat wordt smikkelen en smullen.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:

Slide 6 - Slide

Wat komt er tussen de haakjes?
Vanwege de sneeuwval (...) de gladheid en de ijzige kou ging de tijdrit niet door (...)
A
punt / komma
B
komma / punt
C
dubbele punt / punt

Slide 7 - Quiz

Hoort hier wel of geen komma tussen de haakjes?
Als je het begrijpt (...) zal het zeker goedkomen.
A
wel een komma
B
geen komma

Slide 8 - Quiz

Bedenk een voorbeeld van een leenwoord.

Slide 9 - Mind map

Paragraaf 3 Leenwoorden
Woorden die uit andere talen in het Nederlands zijn terechtgekomen, heten leenwoorden
Je hebt ze op allerlei gebieden, zoals:
- sport: keeper
- eten: nasi goreng
- kleding: sombrero
- uiterlijk: make-up
- verkeer: ambulance
- computers: deleten 
De meeste woorden die we overnemen uit andere talen, worden in de loop van de tijd aangepast aan het Nederlandse spellingsysteem.

Slide 10 - Slide

Engelse leenwoorden
Zo spel je Engelse leenwoorden:

  • Een samenstelling van Engelse woorden schrijf je in het Nederlands als één woord: latenightshow, voicemail.
  • Als het rechter deel van de samenstelling een Engels voorzetsel is, plaats je een koppelteken: time-out, all-in.
  • Sommige combinaties worden gezien als een woordgroep. Dan schrijf je de delen los: second opinion, low budget.

Slide 11 - Slide

Franse Leenwoorden
Zo spel je Franse leenwoorden:
  • Veel Franse woorden schrijf je in het Nederlands zonder accenttekens: controle, debacle, ragout.
  • De accenten op de e blijven behouden als dat nodig is om de uitspraak aan te geven:
– Soms schrijf je een accent aigu, zoals bij decolleté; maar: allee.
– Soms schrijf je een accent grave, zoals bij crèche.
– Soms schrijf je een accent circonflexe, zoals bij enquête.

In een woord dat als echt Frans wordt aangevoeld, blijven alle accenttekens staan. Dat geldt vooral voor woordgroepen (déjà vu).

Slide 12 - Slide

Onderstaand woord is een leenwoord:
überhaupt
A
juist
B
onjuist

Slide 13 - Quiz

Onderstaand woord is een leenwoord:
daten
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Onderstaand leenwoord komt uit het:
aubergine
A
Duits
B
Engels
C
Frans
D
Spaans

Slide 15 - Quiz

P4 Koppelteken en weglatingsstreepje
Doel:
  • Ik ga het koppelteken en weglatingsstreepje op de juiste manier leren gebruiken.

Slide 16 - Slide

Vul een woord in met een koppelteken:

Slide 17 - Open question

Vul een woord in met een weglatingsstreepje

Slide 18 - Open question

JE GEBRUIKT HET KOPPELTEKEN:

  • in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
– kop-en-schotel, doe-het-zelfzaak (naast: schoenenzaak);

  • in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ (aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui):
– mee-eter, milieu-inspecteur, penicilline-injectie
(maar: adoptieouder, koffieautomaat);

  • bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en na St, Sint of sint:
– vwo-diploma, A3-formaat, $-teken, sint-bernardshond (maar als je een afkorting zonder hoofdletters als woord uitspreekt, komt er geen koppelteken: pincode, simkaart)

  • bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
– Noord-Italië, Zuid-Amerikaan, ’s-Gravenhage, Nieuw-Vennep, Amsterdam-Noord;

  • in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-:
– adjunct-directeur, bijna-ongeluk, kandidaat-notaris;

  • als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft:
– on-Nederlands, pro-Russisch;

  • in samenstellingen van gelijkwaardige woorden:
– trainer-coach, rood-wit-blauw;

  • in leenwoorden uit het Engels, als het tweede deel een voorzetsel is: 
- burn-out, play-off.

Slide 19 - Slide

Wel of geen koppelteken in:
oud burgemeester
A
wel
B
geen

Slide 20 - Quiz

Wel of geen koppelteken in:
cd speler
A
wel
B
geen

Slide 21 - Quiz

Sleep de woorden naar het koppelteken of naar geen koppelteken
-
geen koppelteken
non  actief
milieu  activist
vmbo  leerling
havo  leerling

Slide 22 - Drag question

Je gebruikt het weglatingsstreepje:

  • als je een deel van een woord weglaat (dat er normaal gesproken aan vastgeplakt is): 
- op- en aanmerkingen (opmerkingen en aanmerkingen), krantenverkopers en -bezorgers (krantenverkopers en krantenbezorgers).



Let op: gebruik geen weglatingsstreepje als je een heel woord weglaat: hoge en lage cijfers.

Slide 23 - Slide

Waar wordt het weglatingsstreepje goed gebruikt?
A
studieboeken en -boeken
B
studie boeken en school boeken
C
studie- en schoolboeken
D
-boeken en schoolboeken

Slide 24 - Quiz

Waar wordt het weglatingsstreepje goed gebruikt?
A
keel-, neus- en oorarts
B
keelarts, neus-, en oor-
C
keelarts, -arts en -arts
D
keel-, neusarts en oorarts

Slide 25 - Quiz

Laat eens zien dat jij het weglatingsstreepje goed kan gebruiken bij een zelfverzonnen voorbeeld!

Slide 26 - Open question

Wat heb je geleerd deze les?

Slide 27 - Mind map

Paragraaf 6 Aan elkaar of los?
  • Samenstellingen (bagage + drager = bagagedrager) worden in het Nederlands aan elkaar geschreven. Ze hebben één klemtoon:
- Tarek heeft van zijn vakantiegeld een citybike en een snorfiets gekocht.


  • Als je twee klemtonen hoort, schrijf je woorden dus niet aan elkaar:
- Tarek wil voor zijn volgende vakantie een gloednieuwe racefiets kopen.

Slide 28 - Slide

Deze woorden schrijf je aan elkaar:
De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
  • samenstellingen van twee of meer woorden: basisschool, deurkruk, rodekoolsalade;
  • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar plus een voorzetsel: daarvoor, erover, ertussendoor, hieronder;
  • getallen met honderd en duizend: negenhonderd, zestienduizend;
  • veel samengestelde werkwoorden: meenemen, kapotgaan, koffiedrinken, overwerken, vioolspelen;
  • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hoogoplopend, snelstromend.
Kijk bij twijfel in een woordenboek.

Slide 29 - Slide

De langeafstandsloper loopt de hele marathon.
A
goed
B
fout

Slide 30 - Quiz

De lange afstandsloper is 2.12 lang.
A
goed
B
fout

Slide 31 - Quiz

koffiezetapparaat
A
goed
B
fout

Slide 32 - Quiz

Ik heb zes rode wijnglazen gekocht (om rode wijn uit te drinken)
A
goed
B
fout

Slide 33 - Quiz

Aan de slag met:
Paragraaf 6 
Opdr 1 t/m 5 blz. 258+259

Klaar? (P7 Spellingalarm) en P8 Mixopdrachten maken

Slide 34 - Slide

welk woord is goed gespeld?
A
ratatouile
B
premiëre
C
renaissance
D
maitresse

Slide 35 - Quiz