Je gebruikt aanhalingstekens:
- bij de directe rede of een citaat. Let goed op de plaats van de leestekens:
– ‘Kijk, daar is Willem met de waterpomptang’, zei Ed Bever tegen Truus de Mier.
– ‘Als je me zoekt,’ zei Bor de Wolf, ‘kun je me vinden in het Enge Bos.’
– ‘Heeft iemand mijn zonnebril gezien?’ vroeg Momfer de Mol.
– De kinderen vroegen Meneer de Uil: ‘Leest u ons voor uit de Fabeltjeskrant?’
- Let op: bij de indirecte rede (waarbij je iemands woorden niet letterlijk weergeeft) en bij gedachten gebruik je geen aanhalingstekens:
– De kinderen vroegen Meneer de Uil of hij hun voorlas uit de Fabeltjeskrant.
– Lowieke de Vos dacht: mmm, lekker hapje, dat wordt smikkelen en smullen.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis: