JE GEBRUIKT HET KOPPELTEKEN:
- in samenkoppelingen, die anders onoverzichtelijk worden:
– kop-en-schotel, doe-het-zelfzaak (naast: schoenenzaak);
- in samenstellingen tussen klinkers die je ook samen kunt uitspreken, de zogenaamde ‘botsende klinkers’ (aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, ii, oe, oi, oo, ou, ui, uu en i+j, i+ij, e+ui):
– mee-eter, milieu-inspecteur, penicilline-injectie
(maar: adoptieouder, koffieautomaat);
- bij letters, cijfers, andere tekens, afkortingen en na St, Sint of sint:
– vwo-diploma, A3-formaat, $-teken, sint-bernardshond (maar als je een afkorting zonder hoofdletters als woord uitspreekt, komt er geen koppelteken: pincode, simkaart)
- bij aardrijkskundige namen, of woorden die daarvan afgeleid zijn:
– Noord-Italië, Zuid-Amerikaan, ’s-Gravenhage, Nieuw-Vennep, Amsterdam-Noord;
- in woorden met de voorvoegsels adjunct-, aspirant-, bijna-, ex-, interim-, kandidaat-, leerling-, niet-, non-, oud-:
– adjunct-directeur, bijna-ongeluk, kandidaat-notaris;
- als het tweede deel van de samenstelling een hoofdletter heeft:
– on-Nederlands, pro-Russisch;
- in samenstellingen van gelijkwaardige woorden:
– trainer-coach, rood-wit-blauw;
- in leenwoorden uit het Engels, als het tweede deel een voorzetsel is:
- burn-out, play-off.