Procenten BBL

Kennismaken en rekenen met Procenten
1 / 27
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Kennismaken en rekenen met Procenten

Slide 1 - Slide

lesdoelen

Je weet wat procent betekent
Je kunt eenvoudige procentsommen uitrekenen

Slide 2 - Slide

Rekenen met procenten. Hoe gaat dat bij jou?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

Het woord procent betekent:
A
deel van het geheel
B
van de 100
C
is het zelfde als een breuk
D
ik weet het niet

Slide 4 - Quiz

  • Wat is nu eigenlijk een procent?
  • Waar komt het woord vandaan?
  • Wat hebben breuken en procenten gemeen?

Slide 5 - Slide

Procenten?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Slide

Hoeveel procent van de hokjes is groen?

Slide 10 - Open question

Hoeveel procent
is roze gekleurd
A
10%
B
50%
C
60%
D
37,5%

Slide 11 - Quiz

uitleg
aantal
16
2
6 roze
%
100
12,5
?

Slide 12 - Slide


A
10%
B
20%
C
25%
D
35%

Slide 13 - Quiz

In een verzorgingshuis is 42% van de bewoners vrouw. Hoeveel procent van de bewoners is dan een man?

Slide 14 - Mind map

Voorbeeld

Slide 15 - Slide

Hoeveel procent van
van het fruit is sinaasappel?
A
20%
B
30%
C
40%
D
50%

Slide 16 - Quiz

In tabel
fruit totaal
10
1
3  (sinaas-appels}
%
100
10
?

Slide 17 - Slide

Hoeveel procent is 1/4?
A
20%
B
50%
C
25%
D
40%

Slide 18 - Quiz

Slide 19 - Slide

Veel voorkomende breuken en procenten


1/2 = 50%                                 1/3= 33.3333%=> 33,33%
1/4= 25%                                  1/5=20%
1/8= 12,5%                               1/10= 10%

Slide 20 - Slide

Er zijn verschillende %-sommen
  • het percentage uitrekenen, deel van een totaal: jas kost 60,-. Je krijgt 15,- korting. Hoeveel % is dat? Of hoeveel % van de studenten is jongen?
  • Het totaal uitrekenen als je een deel weet: 70% van de gasten is gekomen. Hoeveel waren er uitgenodigd?
  • Een nieuw totaal uitrekenen. Bijvoorbeeld een bedrag eerst zonder BTW, daarna met (wordt meer dan 100%)  (Is hoofdstuk 9)

Slide 21 - Slide

Bedenk bij %-sommen
Wat weet ik?
Wat moet ik uitrekenen: een deel, een totaal of een percentage?
Gebruik een verhoudingstabel waarin je invult wat je weet.
Zet een ? bij dat wat je moet uitrekenen
Bedenk altijd: weet ik de 100% (totaal) of moet ik dat uitrekenen?

Slide 22 - Slide

Het vakantiegeld van Maria is 8% van haar brutoloon. Als ze in mei €850,- heeft verdiend, hoeveel vakantiegeld heeft ze dan in mei opgebouwd?
A
€85,-
B
€68,-
C
€36,-
D
€420,-

Slide 23 - Quiz

berekening
1% van 850       850:100= 8,50
8% is dus 8 x 8,50 = 64,- + 4, - = 68,-

Of met een tabel:
%
100
1
8
850
8,50

Slide 24 - Slide

Een saxofoon kost 750,-. Je krijgt 30% korting. Hoeveel kost de saxofoon dan?

Slide 25 - Open question

Berekening
saxofoon €750,-   = 100%
korting 30%
10% is delen door 10
750,- :10= 75  dus 10% = 75
30% = 3 x 10% = 3 x 75,- = 225,-
Je betaalt 750-225,-= €525,-
Of anders berekend: je moet 70% betalen, dus 7 x 75,- = 525,-

Slide 26 - Slide

Hoe goed begrijp je deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll