3.4 Stambomen

3.4  Stambomen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

3.4  Stambomen

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planning
1. Korte herhaling
2. Huiswerk bespreken: kruisingen
3. Theorie 3.4 Stambomen



Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

Voor deze les een demonstratie met een kaars doen.

Misschien ook een pinda?
Fenotype en genotype

Slide 4 - Slide

Vul voor jezelf aan
Substraat: is wat wordt omgezet/verwerkt in een enzym
Active centrum: waar substraat bind met enzym
reactieproduct: wat uit de reactie komt

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Dominante allel (het sterkst)= A
Recessieve allel (minder sterk)= a.

AA: Homozygoot dominant
Aa: Heterozygoot 
aa: Homozygoot recessief 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn genen?

A
Genen zijn informatie die iets zeggen over huidskleur of oogkleur
B
Genen zijn delen van een chromosoom die coderen voor een eigenschap, van ieder gen het je twee allelen.
C
Genen zorgen voor je fenotype (hoe je er uit ziet)
D
Ze zijn allemaal goed

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Het allel voor bruinhaar is dominant A. Het allel voor blond haar is recessief a.
Welke kleur haar heeft iemand met het genotype Aa?
A
Bruin
B
Blond
C
Lichtbruin

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een intermediair fenotype?
A
Beide allelen komen niet tot uiting
B
Het fenotype is afhankelijk van het dominante allel
C
Er is geen dominant allel en geen recessief allel
D
Het fenotype is afhankelijk van het recessieve allel.

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Leerdoel:
Je kunt uit een gegeven stamboom afleiden welke genotypen de ouders en/of nakomelingen hebben, welk allel dominant is en welk allel recessief is. 
3.4 Stambomen

Slide 11 - Slide

Vul voor jezelf aan
Substraat: is wat wordt omgezet/verwerkt in een enzym
Active centrum: waar substraat bind met enzym
reactieproduct: wat uit de reactie komt

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Stap 1
Welk fenotype heeft iedereen?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Stap 2
Hoe is het mogelijk dat het één kind een andere fenotype heeft?

Wat zou dan het genotype van dit kind zijn? 

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Stap 3
Schrijf in de stamboom op wat je weet over het genotype

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Stap 4
Vul de stamboom zo veel mogelijk aan

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Video

This item has no instructions

Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Persoon nummer 4 heeft als enige blauwe ogen (genotype is bb). De rest heeft bruine ogen. Van welke personen in deze stamboom kun je met zekerheid zeggen dat ze het genotype Bb hebben?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
2 en 5

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Huiswerk morgen

3.4 opdracht 1 t/m 6

Slide 21 - Slide

This item has no instructions