Economie T4 H1 par 3 Dinsdag 27 augustus

1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieSpeciaal OnderwijsLeerroute 4

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Les opening
Doelen van vandaag: de onderstaande begrippen begrijpen
Bedrijfskosten
Vaste kosten
Variabele kosten
Afschrijvingskosten
Nettowinst
Kostprijs
En nakijken opdrachten paragraaf 2



Slide 2 - Slide

Nakijken en terugblik paragraaf 2

            Opgaven 7, 8, 10, 11 en 13 bladzijde 14 en verder

                 Nakijken met een andere kleur!


Slide 3 - Slide

Opgave 7
Berekening: Kaas 220.000 x € 4,- =€ 880.000,-
                           Boter  € 3.960.000 :  € 24,- = 165.000 dozen
                          Melk € 480.000,- : 1.200.000= € 0,40

Slide 4 - Slide

Opgave 8
a. Die prijs is lager dan de prijs die de consument moet betalen bij het             
     afrekenen.

b.
Prijs inclusief BTW:  artikel A: € 36,36:100 x121% = € 44,-
                                          artikel B: € 1.480,- : 100 x 121% = € 1.790,80
                                          artikel C: € 512,40 : 100 x 121% = € 620,- 

Slide 5 - Slide

Opgave 10
A. € 250,- : 100 X 121% = € 302,50
B. Omzet berekenen. LET OP!  Omzet is altijd zonder BTW!!!!
      9 x € 250,- = € 2.250,-
c.  Omzet - Inkoopprijs = Brutowinst
     € 250,- - € 190,- = € 60,-
D. Totale brutowinst => € 60,- x 9 = € 540,-
    

Slide 6 - Slide

Opgave 11 
A. € 18,- : 100 x  109% = € 19,62

B. € 18,- : 100 x 121% = € 21,78

c. € 21,78 - € 19,62 = € 2,16
Dat geld gaat naar de overheid

Slide 7 - Slide

Opgave 13 
a. € 3.800.000.000: 156 = € 24.358.974, 36 mag je schrijven als € 24,4 miljoen

b. €3.800.000.000: 100 x 17% = € 646.000.000,-

c. Bij stijging of daling altijd : nieuw-oud: oud X 100%
Dus: 250 -156 :156 X 100% = 60,2 % afgerond 60%

Slide 8 - Slide

Hoofdstuk 1 
Werken voor de winst

Paragraaf 3 De  kledingboetiek
blz 16



Slide 9 - Slide

Bedrijfskosten
Alle kosten die een bedrijf maakt om het bedrijf te kunnen draaien.
Denk aan huisvestigingskosten, reclamekosten, personeelskosten

Slide 10 - Slide

Variabele en vaste kosten
Variabel = verschillende, dus kosten die niet altijd hetzelfde zijn. Afhankelijk van de drukte in het bedrijf
Vast= constant, dus kosten die altijd hetzelfde zijn.

Voorbeelden:
Variabele kosten: grondstoffen, loonkosten
Vaste kosten: huur, elektriciteit, loonkosten

Slide 11 - Slide

Afschrijvingskosten
Waardevermindering van de duurzame spullen van een bedrijf  
 


Bijvoorbeeld een kassa wordt minder waard als je hem langer gebruikt.
Denk ook aan een telefoon of een computer.
De waarde die het product nog heeft na de afschrijving noem je de restwaarde!

Slide 12 - Slide

Afschrijvingskosten
Berekenen:
Aanschafwaarde - restwaarde : levensduur = afschrijving
 
Voorbeeld: Een kassa kost bij aanschaf € 1.500,-. De kassa gaat 5 jaar mee en dan verkoopt de winkelier hem op Marktplaats voor € 300,-. Wat is de jaarlijkse afschrijving?

Slide 13 - Slide

Afschrijvingskosten
1) formule noteren:
Aanschafwaarde - restwaarde : levensduur = afschrijving

2) invullen wat je weet
€ 1.500,- - € 300,- : 5 = € 240,- 

Slide 14 - Slide

Nettowinst
Nettowinst is voor de eigenaar van het bedrijf. Dit wordt gebruikt om van te leven en om weer te investeren in het bedrijf.

Even terug: Omzet
                          Inkoopwaarde van de omzet -
                          Brutowinst

Slide 15 - Slide

Nettowinst
                          Omzet
                          Inkoopwaarde van de omzet -
                          Brutowinst
                          Bedrijfskosten                               -
                          Nettowinst

Zijn de bedrijfskosten hoger dan de brutowinst, dan is er sprake van nettoverlies.

Slide 16 - Slide

Kostprijs
  • Is per product
  • Zijn alle bedrijfskosten per product + inkoopprijs van 1 product.

Op basis hiervan kan een ondernemer zijn verkoopprijs vaststellen.

Slide 17 - Slide

Samen
We maken samen opdracht 10 bladzijde 18

Slide 18 - Slide

Samen

Slide 19 - Slide

Zelf aan de slag

Maken opdracht 7, 8,9, 11, 12 en 13
bladzijde 18 en 19

Klaar?
Maken rekentrainer op blz. 40

Slide 20 - Slide

Evaluatie en huiswerk
  • Hoe ging het? 
  • Te snel? Te langzaam?
  • Opmerkingen?
  • Vragen?

HUISWERK: wat niet af is! ( 7, 8,9, 11, 12 en 13) 

Slide 21 - Slide