EK2B 27-03

Welkom EK2B
vandaag: herhaling zinsdelen
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welkom EK2B
vandaag: herhaling zinsdelen

Slide 1 - Slide

Onderdelen:
  • Zinsdelen
  • Persoonsvorm
  • Onderwerp
  • Gezegde

Slide 2 - Slide

Redekundig ontleden
Hierbij verdeel je de zin in zinsdelen.
Zinsdelen zijn groepjes woorden in de zin die bij elkaar horen. Vervolgens geef je die zinsdelen een naam.

Namen van zinsdelen zijn bijvoorbeeld persoonsvorm, onderwerp en gezegde.

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm
De persoonsvorm 
=
het werkwoord in de zin dat van tijd kan veranderen

Voorbeeld:
Maria loopt op haar gemakje naar school.
Maria liep op haar gemakje naar school.

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm?
Door de storm waaiden de pannen van het dak.
A
storm
B
waaiden
C
pannen

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm?

Waarom ben je niet op tijd aanwezig?
A
aanwezig
B
waarom
C
ben
D
tijd

Slide 6 - Quiz

Persoonsvorm?

Kun je me daar even bij helpen?
A
kun
B
helpen
C
even
D
me

Slide 7 - Quiz

Let op:
Je kunt de zin vragend maken om de persoonsvorm te vinden (de pv staat dan vooraan), maar dit werkt niet altijd!

Voorbeeld:
Wanneer kom je naar huis?
'Wanneer' staat vooraan, maar is geen persoonsvorm.
 (je kunt niet 'wanneeren', wanneer is géén werkwoord)

Slide 8 - Slide

Zinsdelen:

Een zinsdeel is een woord of een groepje woorden dat bij elkaar hoort in een zin. 
| Zinsdelen | worden | met | verticale strepen | aangegeven. |

Slide 9 - Slide

Zinsdelen verdelen in 3 stappen:
1. Bepaal de persoonsvorm. De persoonsvorm is altijd één zinsdeel!
2. Kijk welke woorden er voor de persoonsvorm staan. Deze vormen samen altijd één zinsdeel.
3. Kijk welke woorden je samen vóór de persoonsvorm kunt zetten. Het is hierbij belangrijk dat de zin kloppend blijft.

Slide 10 - Slide

Neem de zin over en zet zinsdeel strepen:
Zijn broertje maakte die lastige breuken zonder fouten.

Slide 11 - Open question

Neem de zin over en zet zinsdeel strepen:

Wij antwoorden zo snel mogelijk via de mail.

Slide 12 - Open question

Neem de zin over en zet zinsdeel strepen:
Wanneer breng jij jouw stem uit?

Slide 13 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde:
werkwoordelijk gezegde 
=
persoonsvorm + alle andere werkwoorden in de zin

Slide 14 - Slide

Het gezegde omvat de hele actie die centraal staat in de zin:
- iemand die iets is
- iemand die iets doet
- iets dat gebeurt
Het gezegde omvat alle werkwoorden in de zin, inclusief de persoonsvorm.

Slide 15 - Slide

Gezegde?
Bij welke halte stapte de oude dame uit?

Slide 16 - Open question

Gezegde?
De voorstelling in het theater heeft veel indruk gemaakt.

Slide 17 - Open question

Gezegde?

Heeft jouw zusje de hele week gewerkt?

Slide 18 - Open question

Let op:
als de woorden 'te' of 'aan het' direct vóór het werkwoord staan, horen deze ook bij het gezegde

Voorbeeld: 
Hij is de hele dag aan het zeuren over zijn huiswerk.
Gezegde: is aan het zeuren

Slide 19 - Slide

Gezegde?

De buurman probeerde mijn fietsband te plakken.

Slide 20 - Open question

Onderwerp
onderwerp
wie / wat + gezegde


Slide 21 - Slide

Gezegde?
Hij was de hele nacht aan het leren voor zijn proefwerk Nederlands.

Slide 22 - Open question

Voorbeeld:
Ik was gisteren jarig.

Gezegde = was

Wie / wat was? = Ik 

Slide 23 - Slide

Let op:
Het onderwerp is niet altijd een persoon.

Voorbeeld: 
Aan het einde van het jaar zijn de werkboeken van biologie volgeschreven.

Wie / wat zijn volgeschreven? = de werkboeken van biologie

Slide 24 - Slide

Zinnen met een lang onderwerp
De dikke grizzlybeer die uit de prullenbak staat te eten | kijkt | naar mij.

In deze zinnen staat het onderwerp steeds vooraan.

Dus vóór de persoonsvorm.

Slide 25 - Slide

Onderwerp?
De voorstelling 'Winterse Oorlog' van de musicalvereniging had veel indruk gemaakt.

Slide 26 - Open question

Onderwerp?
Mijn allerbeste springpaard Rox heeft een goede rit gereden.

Slide 27 - Open question

Onderwerp?
Wanneer stopt die irritante presentator van het NOS-journaal?

Slide 28 - Open question

Laatste tip
Ontleed zinnen altijd in dezelfde volgorde:
1. Zoek de persoonsvorm (pv)
2. Verdeel de zin in zinsdelen
3. Zoek het gezegde
4. Zoek het onderwerp

Slide 29 - Slide

Zelf aan het werk
  • Maak: hoofdstuk 2, lezen - opdracht 2 en 3 (blz. 48 -50)
  • Kijk opdracht 2 en 3  na en verbeter met een andere kleur (antwoorden in Magister mail)
  • Maak: hoofdstuk 1 - Grammatica Zinsdelen, opdracht 2, 3 en 4 (behalve lv) 
  • Oefen woordjes in Quizlet (linkjes in studiewijzer)

Slide 30 - Slide

Laatste tips voor proefwerk:
  • Lees de vraag altijd rustig door --> wat vragen ze precies?
  • Probeer zo volledig mogelijk antwoord te geven
  • Onderdeel grammatica: zinsdeelstrepen, pv onderstrepen, gezegde én onderwerp
  • Leer alle woordenlijsten, deze vind je in de studiewijzer (ook de links naar Quizlet staan hierin)

Slide 31 - Slide