ionbinding _herhaling les

ionbinding _herhaling les
1 / 16
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

ionbinding _herhaling les

Slide 1 - Slide

Welke uitspraken zijn waar?
A
Een ionbinding is een elektrostatische aantrekkingskracht.
B
Een ionbinding ontstaat doordat niet-metaalatomen elektronen afstaan aan metaalatomen.
C
Hoe groter de molaire massa van het zout, hoe sterker de ionbinding.
D
Zware ionen met een grote ionstraal vormen sterkere ionbindingen.

Slide 2 - Quiz

Welke uitspraken zijn waar?
A
Ionen met een grotere lading vormen een sterkere ionbinding.
B
Een ionbinding ontstaat doordat niet-metaalatomen elektronen afstaan aan metaalatomen.
C
Hoe groter de molaire massa van het zout, hoe sterker de ionbinding.
D
Zware ionen met een grote ionstraal vormen sterkere ionbindingen.

Slide 3 - Quiz

Waar hangt de sterkte van een ionbinding vanaf?
A
(1) De afstand tussen de ionen en (2) de molaire massa van het zout
B
(1) De afstand tussen de ionen en (2) de lading van de ionen
C
(1) De molaire massa van het zout en (2) het aantal vertakkingen
D
(1) De lading van de ionen en(2) de molaire massa van het zout

Slide 4 - Quiz

Metaalatomen vormen altijd positieve
ionen. Niet-metaalatomen krijgen als ion een negatieve lading
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

Wanneer een metaal reageert met een moleculaire stof, ontstaat altijd een zout.
Bijv: Mg(s) +2HCl (aq) ----> MgCl2 (aq) + H2 (g)
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Welke uitspraken over de microstructuur van zouten zijn waar?
A
In een vloeibaar zout is de ionbinding verbroken.
B
Een ion met lading 2+ komt twee elektronen tekort voor de oktetregel
C
Wanneer een zout oplost, wordt de ionbinding verbroken
D
Het ionrooster is een regelmatige opstapeling van positieve en negatieve ionen.

Slide 7 - Quiz

Een zout bestaat uit positief en negatief geladen ionen. Welke stofeigenschap geeft dat duidelijk aan?

A
De elektrische geleidbaarheid van opgeloste zouten is zeer goed.
B
De oplosbaarheid van zouten in water is zeer slecht.
C
Het smeltpunt van zouten is hoog tot zeer hoog
D
Zouten zijn bros en niet vervormbaar.

Slide 8 - Quiz

Zet de stoffen in volgorde van smeltpunt. Begin met de stof met het laagste smeltpunt.

A
5,4,3,2 en 1
B
1,4,3,2 en 5
C
1,3,2,4 en 5
D
1,2,3,4 en 5

Slide 9 - Quiz

Vul bij elke molecuulformule de juiste stof in. C3H8O3 , Li , LiF , Sc2O3


A
A= C3H8O3, B= LiF, C= Sc2O3, D= Li
B
A= Li, B= LiF, C= Sc2O3, D=C3H8O3
C
A= C3H8O3, B= Li, C= Sc2O3, D=LiF
D
A= Li, B= Sc2O3, C= C3H8O3, D=LiF

Slide 10 - Quiz

Welke reactievergelijking hoort bij de vorming van aluminiumchloride, AlCl3(s), uit de elementen?
A
Al2(s) + Cl3(g) → Al2Cl3(s)
B
2 Al(s) + 3 Cl(g) → Al2Cl3(s)
C
2 Al3+(s) + 3 Cl−(g) → Al2Cl3(s)
D
2 Al(s) + 3 Cl2(g) → 2 AlCl3(s)

Slide 11 - Quiz

Welke bindingen worden gevormd bij het vormen van vloeibaar aluminiumjodide uit de elementen?
A
atoombindingen
B
ionbindingen
C
metaalbindingen
D
vanderwaalsbindingen, waterstofbruggen

Slide 12 - Quiz

Welke reactievergelijking hoort bij de ontleding van kaliumjodide, KI(s), in de elementen?
A
KI(s) → K(s) + I(s)
B
KI(s) → K+(s) + I−(s)
C
2 KI(s) → 2 K(s) + I2(s)
D
KI(s) → K2(s) + I2(s)

Slide 13 - Quiz

Welke reactievergelijking hoort bij het oplossen van ammoniak?
A
NH3(g) → N3+(aq) + 3 H+(aq)
B
NH3(g) → NH3(aq)
C
NH3(g) → N(aq) + H3(aq)
D
2 NH3(g) → N2(aq) + 2 H2(aq)

Slide 14 - Quiz

Welke bindingen worden gevormd bij de vorming van vloeibaar ethanol uit etheen en water?
A
atoombindingen, metaalbindingen en vanderwaalsbindingen
B
atoombindingen en ionbindingen
C
ionbindingen, metaalbindingen en waterstofbruggen
D
atoombinding, vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen

Slide 15 - Quiz

Welke bindingen worden verbroken bij de vorming van natriumbromide uit vast natrium en broomdamp?
A
atoombindingen en metaalbindingen
B
atoombindingen en ionbindingen
C
ionbindingen en metaalbindingen
D
vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen

Slide 16 - Quiz