Week 38 TH2

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Programm

Rückblick

• was machten wir letztes Mal?

Lernziele

Schritt 6

• Verb haben
• Redemittel

Wörter Schritt 2

Hausaufgaben

• Leren werkwoord Haben van Schritt 6 blz. 32

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?

Verb haben

In het Nederlands kennen jullie het werkwoord hebben natuurlijk.

Wat is dit werkwoord in het Engels, Frans, Spaans, en ....?

• to have, avoir, tener, avere (Italiaans)
  

Wat is de overeenkomst in alle talen?

• het werkwoord hebben is onregelmatig! Je moet het helaas leren!
  

  Verb haben Seite 32

Nederlands	Pers vnw. Duits	Duits
ik heb	ich	ich habe
jij hebt	du	du hast
hij/zij/het heeft	er/sie/es	er/sie/es hat
wij hebben	wir	wir haben
jullie hebben	ihr	ihr habt
zij hebben	sie/Sie*	sie/Sie haben

Gespräch-> benutze S32 zum Spicken

Hallo

Wie geht es dir?

... du nach dieser Stunde Zeit?

Ich... eine Frage für dich.

Was... ihr für morgen auf?

... die andere Schüler die schon gemacht?

...ihr auch diesen Lehrer mit den langen Haaren?

Hallo

Mir geht es gut! Danke!

Ja, klar, .... ich. Warum eigentlich?

Okay, kein Problem, ich ... Zeit.

Wir ... nur Aufgabe 2 und 3 auf

Wir ... in der Klasse alles gemacht

Ja, Herr van der Burg, er ... lange Haare!

Gespräch-> benutze S32 zum Spicken

Hallo

Wie geht es dir?

Hast du nach dieser Stunde Zeit?

Ich habe eine Frage für dich.

Was habt ihr für morgen auf?

Haben die andere Schüler die schon gemacht?

Habt ihr auch diesen Lehrer mit den langen Haaren?

Hallo

Mir geht es gut! Danke!

Ja, habe  ich. Warum eigentlich?

Okay, kein Problem, ich habe Zeit.

Wir haben nur Aufgabe 2 und 3 auf

Wir haben in der Klasse alles gemacht

Ja, Herr van der Burg, er hat lange Haare!

Padlet TH2N

Lever hier de opdracht Klassendeutsch in

Link Padlet: https://tinyurl.com/s38ya4ky

Lernziele

Ik kan het werkwoord haben in zinnen gebruiken

Ik ken de woorden die nodig zijn bij het mijzelf voorstellen

Schritt 6 ab Seite 31

• Hör dir den Text and und lies mit!
  
• Stelle nach dem Hören Fragen wenn etwas nicht deutlich ist
  

• Bereite Aufgabe 1B auf Seite 32 vor 
  
• Arbeite selbständig
  
• Benutze das Gespräch vom Seite 31
  

• Checke mit deinem Nachbar
  
• Übe das Gespräch
  
• Gespräch im Plenum

Hints

Ik verdeel de klas in meerdere groepjes

Ga met je groepje in een hoek van het lokaal zitten

Je hebt per groepje 1 QR code naar de woorden

De leerling met de kortste achternaam begint

Je spint het wiel en krijgt een woord te zien

Jij moet dit woord uitbeelden

De anderen raden het woord in het Duits

Geraden is 1 punt voor je groepje

Als de klok is afgelopen wissel je en mag de leerling met daarna de kortste achternaam

Je spint weer het wiel en moet uitbeelden, terwijl de anderen raden

Hints

Einde van het spel

Ga weer op je eigen plek zitten

Log in met de code linksonder!

Je geeft antwoord op een paar vragen over deze les.

Evaluation

• Wat heb je vandaag geleerd?

• Wat vond je van de werkvorm? Heb je hier ook echt wat aan gehad, of was het alleen maar leuk?
  

Wat heb je vandaag geleerd?

Wat vond je van de werkvorm? Heb je er wat aan? Of alleen maar leuk?

Nächste Stunde

Schritt 7

Verben

• Wiederholung Verb Haben
  
• Verb Sein
  

Sprechen

• Gespräche
  

Programm

Rückblick

• was machten wir letztes Mal?
• Check Haben

Lernziele

Schritt 6

• Verb Sein

Wörter Schritt 2

Hausaufgaben

• Leren werkwoord Haben van Schritt 6 blz. 32

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?

Verb haben

Maak de test via de volgende link

en/of code.

Vul altijd iets in!!

https://tinyurl.com/4ruu89wb

Verb Sein

Naast het werkwoord hebben ken je ook het werkwoord zijn.

Wat is dit werkwoord in andere talen? Engels, Frans, Spaans?

• to be, être, estar/ser
  

Wat hebben deze werkwoorden sein met elkaar gemeen?

• ze zijn allemaal onregelmatig. Je moet ze dus leren!
  

  Verb sein Seite 37

Nederlands	Pers vnw. Duits	Duits
ik ben	ich	ich bin
jij bent	du	du bist
hij/zij/het is	er/sie/es	er/sie/es ist
wij zijn	wir	wir sind
jullie zijn	ihr	ihr seid
zij zijn	sie/Sie*	sie/Sie sind

Verb Sein

Als je het schema bekijkt, valt er dan iets op?

• jullie-vorm is anders dan de wij- en zij-vorm
  
• het hele werkwoord wordt nooit gebruikt!
  

Nu een paar vragen om te checken.

Tip: gebruik blz. 37 om te spieken!

wir sein

sie sein

dit zal je nóóit in het Duits zien staan!

Wie alt (bent u)?

(Hij is) 13 Jahre alt.

Wo (ben jij) geboren?

(Ik ben) in Berlin geboren.

(Het is) eine schöne Stadt.

sind Sie

er ist

bist du

ich bin

es ist

Ich ........... 14 Jahre alt (sein)

1. habe
2. bin

sein (ich)

1/18

1. bin
2. bint
3. bist
4. seine

sein (du)

3/18

1. ist
2. bist
3. ist
4. binst

sein (die Autos)

7/18

1. sein
2. seid
3. sind
4. bist

sein (meine Mutter)

9/18

1. bin
2. bist
3. ist
4. sein

Aufgaben Schritt 7 ab Seite 36

Aufgabe 2

Aufgabe 3A

Aufgabe 3B*

Aufgabe 4

Diese Aufgaben sind Hausaufgaben

*deze opdrachtmoet je schriftelijk voorbereiden voor de volgende keer

Schwierigkeiten

Vormen: du , er/sie/es, ihr

namen

... du eine Frage?

Es .... geschneit

Ihr .... nicht gehört

• hast
  
• hat
  
• habt
  

Jan und Janine...

Sabine ...

.... Sie?

• haben
  
• hat
  
• Haben
  

Programm

Rückblick

• was machten wir letztes Mal?
• Check SEIN

Lernziele

Schritt 7+8

• Verben

Hausaufgaben

• Schritt 8

Rückblick

Was haben wir letztes Mal gemacht oder gelernt?

Padlet TH2N

Lever hier de opdracht Klassendeutsch in

Link Padlet: https://tinyurl.com/s38ya4ky

Padlet TH2P

Link Padlet: https://tinyurl.com/1nb76zi0

Verb SEIN

Maak de test via de volgende link

en/of code.

Vul altijd iets in!!

https://tinyurl.com/akaeay5e

Verben

Ihr habt bis jetzt schon die Verben HABEN und SEIN gelernt un geübt.

Natürlich gibt es mehrere Verben, aber bevor wir richtig damit losgehen:

• welche Schritten sind wichtig beim konjugieren/vervoegen?
  

Verben

Welke stappen neem je in het Nederlands of bijvoorbeeld Frans om een werkwoord te vervoegen.

• Je maakt eerst de stam van het werkwoord. Hoe doe je dit in het Duits?
  
• Je haalt gewoon -EN van het hele werkwoord af
  

• Je moet ook weten wie het doet -> persoonlijk voornaamwoord
  

Verben

Maak de stam van de volgende werkwoorden:

wohnen

spielen

kochen

lernen

kommen

heißen

lieben

• wohn
  
• spiel
  
• koch
  
• lern
  
• komm
  
• heiß
  
• lieb
  

een stam eindigend op twee medeklinkers kan in het Duits gewoon.

Verben

Wat zijn de Duitse persoonlijk voornaamwoorden?

ik

jij

hij/zij/het

wij

jullie

zij

u

• ich
• du
• er/sie/es
• wir
• ihr
• sie
• Sie

Je hebt deze al geleerd bij HABEN en SEIN

Aufgaben Schritt 8 ab Seite 40

Aufgabe 1

Aufgabe 2

Aufgabe 3

Aufgabe 4

Stempeln. bitte (grüner Block)

Diese Aufgaben sind Hausaufgaben

Schwierigkeiten

4x HABEN ipv SEIN

3x mv/ev 

1x ihr

1x Sie

3x niet geleerd

Schwierigkeiten

Mein Bruder .... Jahre alt

• ist
  

Meine Mutter .... zuhause

• ist
  

Jan und Janine .... nicht hier

• sind
  

Herr van der Burg, Sie.... alt

• sind
  

Ihr..... Klasse TH2P.

• seid