Na deze les weet je een tegenstelling in een tekst te vinden vinden en kun je
woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van een moeilijk woord te vinden.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1
This lesson contains 10 slides, with text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?
Oftewel, wat is het doel van deze les?
Na deze les weet je een tegenstelling in een tekst te vinden vinden en kun je
woordraadstrategieën gebruiken om de betekenis van een moeilijk woord te vinden.
Slide 1 - Slide
www.talentvoortaal.nl
Slide 2 - Link
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je de betekenis soms begrijpen doordat er een tegenstelling wordt genoemd.
Bijvoorbeeld: Mijn oom zag er op het feest met zijn ongestreken kleding nogal slordig uit. Mijn vader was echter onberispelijk gekleed.
Slide 3 - Slide
Zo herken je tegenstellingen:
Let op woorden als: maar, toch, in tegenstelling tot, integendeel, daarentegen, wel en niet, toen en nu, vroeger en tegenwoordig, met en zonder. Deze woorden geven aan dat er een tegenstelling in de zin staat.
De woorden die elkaars tegengestelde zijn, lijken soms niet op elkaar: groot ↔ klein; veel ↔ weinig; stijging ↔ daling.
Er zijn ook veel tegengestelde woorden die juist wel op elkaar lijken: schuldig ↔ onschuldig; lukken ↔ mislukken; voordeel ↔ nadeel.
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Nu zelfstandig aan de slag
Wat nu?
Voordat je aan de opdrachten begint, lees je eerst zelfstandig de theorie op blz. 141
Maken opdr.1 t/m 6
blz. 141 t/m 143
Slide 7 - Slide
Opdrachten maken in tweetalen
Keuze: je mag de woorden direct in WRTS of Quizlet zetten.
Of 1 leerling zet het in WRTS en de ander schrijft.
Let op: Verbeter de fouten als we het na gaan kijken!
1 t/m 7 blz. 61 t/m 63
Let op het geluid, je werkt op fluistertoon. Denk aan de buren! Anders individueel verder!
Bespreken opdrachten en evaluatie van de les
Slide 8 - Slide
Aan de slag
Slide 9 - Slide
Opdracht: in 2 tallen=
Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd? Wat moet je onthouden? Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?
Opdracht: in 2 tallen=
Bespreek met je klasgenoot wat er tijdens deze les is geleerd?
Wat moet je onthouden, is belangrijk?
Hoe vertel je dit aan een leerling van een andere klas?
Wat was het doel van de les en is het doel bereikt?