3G fictie blok 4 en 5

Tijd in verhalen
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Tijd in verhalen

Slide 1 - Slide

Tijd in verhalen

Je kunt de tijd in verhalen op verschillende manieren beschrijven:

- In welke tijd speelt een verhaal zich af?

- Hoeveel tijd verloopt er in het verhaal?

- Wordt het verhaal in de juiste tijdsvolgorde verteld?

Slide 2 - Slide

Tijd in verhalen
Verhalen kunnen zich afspelen in een andere tijd.
Dit kan in de toekomst zijn of in het verleden.

Slide 3 - Slide

Tijd in verhalen
Om te bepalen in welke tijd een verhaal zich afspeelt, let je op de volgende zaken:
  • jaartal
  • historische figuren
  • historische gebeurtenissen
  • gewoontes, voorwerpen, kleding en eten
  • omgeving
Opdracht: In welke tijd speelt jouw verhaal?

Slide 4 - Slide

tijd in verhalen
  • chronologisch - van begin tot eind
  • terugverwijzing -vooruitwijzing
  • Zijn erg kort. Het verhaal stopt eigenlijk niet. 
Niet chronologisch:
  • terugblikken- flashback
  • Langer dan een terugverwijzing
  • het verhaal wordt onderbroken. 

Slide 5 - Slide

  • Chronologisch - van begin tot eind- 
  • Vooruitblikken - -flashforward
  • Terugblikken- flashback

Tijd in verhalen

Slide 6 - Slide

Tijd in verhalen
Als je wilt bepalen in welke tijd jouw verhaal speelt, kijk je naar de volgende punten:
  • jaartal (Wordt er een jaartal genoemd?)
  • historische gebeurtenissen of personen
  • door gebruiken, gewoontes, voorwerpen of kleding
  • door de ruimte uit die tijd te beschrijven

Opdracht: In welke tijd speelt jouw verhaal denk je?

Slide 7 - Slide

tijd in verhalen 

flashback: de schrijver vertelt iets wat eerder gebeurd is. 

flashforward: de schrijver vertelt iets wat in de toekomst gaat gebeuren. 

Slide 8 - Slide

De tijd die voorbijgaat in een verhaal wordt de vertelde tijd genoemd.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Wat moet je vertellen als je een vraag krijgt over de tijd in je boek?
A
In welke tijd en hoeveel tijd er voorbij gaat
B
In welke tijd het verhaal speelt en waarom
C
Hoeveel tijd er voorbij gaat en waarom
D
Hoe lang je over je boek hebt gedaan.

Slide 10 - Quiz

De plaats en tijd van een verhaal hebben invloed op...
A
sfeer en spanning
B
sfeer en geluid
C
geluid en spanning
D
hoofdpersoon en sfeer

Slide 11 - Quiz

Wat is de vertelde tijd van het verhaal?
A
1940-1945
B
103 blz.

Slide 12 - Quiz

Wat is ook alweer het genre van het verhaal?
A
waar het verhaal zich afspeelt
B
in welke tijd het verhaal zich afspeelt
C
wat het doel is van de hoofdpersoon
D
soort thema (oorlog, liefde, detective)

Slide 13 - Quiz

Wie laat zien in welke tijd het verhaal zich afspeelt.
A
de schrijver
B
de hoofdpersoon
C
de bijpersoon

Slide 14 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de vertelde tijd in een verhaal?
A
Hoe lang het duurt voordat je een verhaal verteld hebt.
B
De tijd waarin het verhaal zich afspeelt, dus nu, vroeger of toekomst.
C
De tijd die voorbijgaat in een verhaal.

Slide 15 - Quiz

Tijd in verhalen
Een verhaal speelt zich af in een bepaalde tijd. 
Bijvoorbeeld: aan het begin van de vorige eeuw, de tijd van de Eerste Wereldoorlog. Of nu, in deze tijd. 
Als verhalen in een andere tijd spelen, dan zullen personen zich op een andere manier gedragen. 
Bijvoorbeeld: in de Middeleeuwen hadden mensen andere ideeën over het geloof. 

Slide 16 - Slide

Fictie: tijd in verhalen + perspectief

Slide 17 - Slide

vertel Perspectief
Ik-vertelperspectief: Ik loop naar huis. De bladeren vallen op de grond, ik loop over de bladeren heen en voel het knarsen onder mijn schoen.

Slide 18 - Slide

vertel Perspectief
Hij-zij vertelperspectief: Hij loopt naar huis. De bladeren vallen op de grond. Hij loopt over de bladeren heen en voelt het knarsen onder zijn schoen.

Slide 19 - Slide

vertel Perspectief
Alwetende verteller: Johan loopt naar huis. De bladeren vallen op de grond. Johan loopt over de bladeren heen en voelt het knarsen onder zijn schoen.

Slide 20 - Slide

Wat wordt er bedoeld met vertelperspectief?
A
hoeveel personages er in het verhaal zitten
B
de structuur van het verhaal
C
vanuit welk oogpunt het verhaal verteld wordt
D
wat de hoofdpersoon doet in het verhaal

Slide 21 - Quiz

Verhaalbegin en verhaaleinde
Er zijn verschillende manieren om een verhaal te beginnen. 
  • Inleidend begin
  • Midden in de gebeurtenis
  • Proloog
  • Gesloten einde
  • Open einde
  • Epiloog

Slide 22 - Slide

Verhaalbegin en verhaaleinde (blok 4)

Naast verloop van tijd kun je een boek/verhaal bespreken door te kijken naar het begin en einde.


Begin:

- Proloog (verhaal vooraf)

- Inleidend begin 

- Middenin de gebeurtenissen


Einde:

- Open einde

- Gesloten einde

- Epiloog (verhaal achteraf)

Slide 23 - Slide

Verhaalbegin en verhaaleinde

Een verhaal kan op drie manieren beginnen:

- inleidend begin : je leert de personages eerst langzaamaan kennen, voordat het verhaal begint

- middenin de gebeurtenissen: je begint gelijk bij een belangrijke gebeurtenis, zonder inleiding (pas later leer je de personages kennen)

-epiloog: een apart hoofdstuk voor het eerste hoofstuk. Vaak wordt er iets over de afloop verteld.


Een verhaal kan op twee manieren eindigen:

- gesloten einde: alle vragen zijn beantwoord

- open einde: een aantal vragen is nog niet beantwoord

Slide 24 - Slide

Spanning in verhalen

Slide 25 - Slide

Spanning in verhalen
De hoofdpersoon moet een raadsel of probleem oplossen. 

Slide 26 - Slide

Ruimte in verhalen
De omgeving waarin een verhaal zich afspeelt, noemen we de ruimte. De manier waarop de ruimte beschreven wordt, kan een bepaalde sfeer oproepen.

Slide 27 - Slide

Wanneer er gevraagd wordt naar de ruimte in het verhaal:
A
dan noem je de plek waar het zich afspeelt
B
dan noem je de plek, maar ook de sfeer en weersomstandigheden
C
dan noem je alleen de sfeer en weersomstandigheden
D
dan doe je dat zo kort mogelijk

Slide 28 - Quiz

Wat is hier GEEN voorbeeld van ruimte in een verhaal?
A
Verveeldheid
B
School
C
Stad
D
Italië

Slide 29 - Quiz

Met 'de ruimte'
in een verhaal wordt bedoeld:
A
hoeveel tijd het kost om te lezen.
B
de omgeving waar het plaatsvindt.

Slide 30 - Quiz

Spanning in verhalen
  • Omgeving
  • Situatie
  • Raadsel of probleem
  • Cliffhanger
  • Uitstel
  • Vermoeder
  • Open plekken

Slide 31 - Slide