4.7 grammatica k3 en b3

Grammatica

Als/dan, Jou/jouw
Mij/mijn
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Grammatica

Als/dan, Jou/jouw
Mij/mijn

Slide 1 - Slide

Vandaag 
  • Filmpje uitleg als/dan
  • Oefenen met als/dan
  • Filmpje uitleg jou/jouw, mij/mijn
  • Oefenen met jou/jouw, mij/mijn
  • Eindquiz + huiswerk 

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Sarah is even oud ... haar zus, want zij zijn tweeling. 
Een appelboom is anders ... een perenboom. 
Mijn vader is ouder ... mijn oom. 
Ik vind cola net zo lekker ... cassis. 
De film is anders ... ik had gedacht. 
dan 
als 
dan 
als 
dan

Slide 4 - Drag question

Samengevat:
  •  Als gebruik je als iets hetzelfde is (even groot als) 


  • Dan gebruik je als er een verschil is: Kees is groter dan Jan.


Uitzondering: woordje zo (twee keer zo groot als). Er is wel een verschil, maar door het woordje zo, krijg je als. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Ik geef ... de fiets. 
... verhaal is waar.
Het is ... broer.
Geloof je ... niet?
mij
jouw
mijn
jou

Slide 7 - Drag question

Samengevat:
  •  Wanneer je verwijst naar een bezit gebruik je jouw: jouw fiets, mijn fiets
  • Wanneer je verwijst naar een persoon gebruik je jou: Is die fiets van jou? -> Ja, die fiets is van mij.

Slide 8 - Slide

Is het boek van... vader?
A
Jou
B
Jouw

Slide 9 - Quiz

Jesse is net zo lang... Joep.
A
als
B
dan

Slide 10 - Quiz

... broer komt mij ophalen.
A
Jouw
B
Jou

Slide 11 - Quiz

Wil je dat aan ... geven?
A
mijn
B
mij

Slide 12 - Quiz

... heeft hondenpoep onder ... schoen.
A
U/u
B
Uw/uw
C
Uw/u
D
U/uw

Slide 13 - Quiz

Huiswerk
Paragraaf 4.7 grammatica
Opdracht: 1, 2, 3 
Leren voor toets  

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 16 - Quiz

Jou - jouw




'Jou' is een persoonlijk voornaamwoord.

'Jouw' is een bezittelijk voornaamwoord.

Slide 17 - Slide

Samengevat 
  •  Wanneer je verwijst naar een bezit gebruik je jouw: jouw fiets, mijn fiets
  • Wanneer je verwijst naar een persoon gebruik je jou: Is die fiets van jou? -> Ja, die fiets is van mij.

Slide 18 - Slide

Is dat ____ vader?
A
jou
B
jouw

Slide 19 - Quiz

Ik vind ____ erg aardig.
A
jou
B
jouw

Slide 20 - Quiz