Taalgereedschap Brons - les 6 - voornaamwoorden

Taalgereedschap Brons


Grammatica woordsoorten:

1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Taalgereedschap Brons


Grammatica woordsoorten:

Slide 1 - Slide

Grammatica woordsoorten
Lidwoord (lw)- bepaald en onbepaald lidwoord

Zelfstandig naamwoord - namen van mensen, dieren, dingen en gevoelens

werkwoord - hulpwerkwoord, zelfstandig werkwoord, koppelwerkwoord

bijvoeglijk naamwoord - zegt iets over een zelfstandig naamwoord

Voorzetsel - "kast"-woorden

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Aanwijzend voornaamwoord
die, dat, deze, dit, zulke, zo’n, dergelijke

Je moet er een zelfstandig naamwoord (zn) achter kunnen zetten.

Bijvoorbeeld: Die is heel erg lief.
Die hond is heel erg lief.

Slide 4 - Slide

Vanmiddag gaat dat meisje naar de open dag van het Eligant Lyceum.
aanw. vnw. =
A
dat meisje
B
dat
C
van
D
het

Slide 5 - Quiz

Vragend voornaamwoord
    wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat vaak aan het begin van een zin en vraagt naar een persoon of ding.

Bijvoorbeeld: Wie gaat er naar het schoolfeest op 17 feb.?

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is.

Het staat bijna altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

Bijvoorbeeld: Dat is mijn pen!

Slide 8 - Slide

Bedenk een zin met een aanwijzend voornaamwoord.

Slide 9 - Open question

Ik vroeg je welke boeken jij deze vakantie gaat lezen.
welke =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
persoonlijke voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz