Zinnen maken A2/B1

Uitleg
Geef steeds eerst antwoord op de vraag. Is het goed? Dan mag je het filmpje overslaan. Heb je de vraag niet goed? Kijk dan naar het filmpje.
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

Uitleg
Geef steeds eerst antwoord op de vraag. Is het goed? Dan mag je het filmpje overslaan. Heb je de vraag niet goed? Kijk dan naar het filmpje.

Slide 1 - Slide

Geef voorbeelden van zelfstandige naamwoorden.

Slide 2 - Mind map

Antwoord
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden voor mensen, begrippen, dieren, dingen en verschijnselen. Bijvoorbeeld: man, stoel, vloer, vrouw, gemeente, boek, huis.
Waren je antwoorden goed? Sla dan het filmpje over. Waren je antwoorden niet goed? Kijk dan naar het filmpje.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

Welke drie lidwoorden hebben we in het Nederlands?

Slide 5 - Open question

Antwoord
de, het en een zijn de drie lidwoorden in het Nederlands.

Slide 6 - Slide

Geef voorbeelden van aanwijzende voornaamwoorden.

Slide 7 - Mind map

Antwoord
Aanwijzende voornaamwoorden zijn: deze, die, dit, dat.

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Geef voorbeelden van betrekkelijke voornaamwoorden.

Slide 10 - Mind map

Antwoord
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn: die, dat, wat, wie, waarin, waarop, voor wie, etc.

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Uitleg
Weet je wat het verschil is tussen een aanwijzend voornaamwoord en een betrekkelijk voornaamwoord? Sla dan de volgende slide over. Weet je het verschil niet? Bekijk dan de uitleg op de website op de volgende slide.

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Geef voorbeelden van bezittelijke voornaamwoorden.

Slide 15 - Mind map

Antwoord
Bezittelijke voornaamwoorden zijn: zijn, haar, mijn, jouw, etc.

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Video

Zijn de volgende zinnen goed of fout? Denk er even over na en schrijf op welke zinnen fout zijn.
1. Zij nodigen al hun vrienden uit voor hun feest.
2. Zij geven de sleutel aan hen.
3. Hij nodigt hun uit voor zijn verjaardag.
4. De directeur geeft hen een cadeau.
5. Hun gaan vandaag op tijd weg.

Slide 18 - Slide

Antwoord
1. Zij nodigen al hun vrienden uit voor hun feest.
2. Zij geven de sleutel aan hen.
3. Hij nodigt hun hen uit voor zijn verjaardag.
4. De directeur geeft hen hun een cadeau.
5. Hun Zij gaan vandaag op tijd weg.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Geef voorbeelden van voegwoorden/conjuncties.

Slide 21 - Mind map

Antwoord
Voegwoorden (in het Latijn conjuncties) zijn bijvoorbeeld: als, toen, maar, omdat, dat, etc.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Video

Slide 24 - Video

Slide 25 - Video