This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Voorbereiden stex 'lezen'
Woordleerstrategieen
(belangrijk?-context-eigen kennis- woordenboek)
Leesstrategieen
(skimmen-globaal lezen-scannen-intensief lezen
Signaalwoorden
Slide 1 - Slide
Woordleerstrategieen
A Is het woord belangrijk?
B Directe context gebruiken
C Eigen kennis of leenwoorden
D Gebruik maken van een woordenboek
Slide 2 - Slide
'Meneer, is Alila er vandaag of is ze absent?'
Wat betekent absent en hoe weet je dat?
Slide 3 - Slide
Het is lastig communiceren met de man. Hij is afwachtend en geeft summiere antwoorden. Naast hem zit een maatschappelijk werker die hem begeleidt en zijn antwoorden uitgebreider verwoordt.
Wat betekent 'summiere'? Hoe weet je dat?
Slide 4 - Slide
De manier waarop je een tekst leest.
Slide 5 - Slide
Skimmen
Lees de titel, de eerste- en laatste alinea
Lees tussenkopjes en vetgedrukte woorden
Bekijk (mogelijke) afbeeldingen/ plaatjes Probeer de hoofdgedachte te weten te komen
Slide 6 - Slide
Globaal lezen
Je leest:
de eerste en de laatste alinea
de eerste en laatste zinnen van de alinea's
Doel: je weet de hooflijnen van de tekst
Slide 7 - Slide
Intensief lezen
Je leest de tekst in zijn geheel
Je vraagt je af wat is de belangrijkste boodschap van de schrijver
Slide 8 - Slide
Scannen
Je leest de tekst niet helemaal
Je zoekt alleen de gevraagde informatie op
Slide 9 - Slide
Skimmen
Globaal lezen
scannen
Intensief lezen
Je kijkt naar de titel, tussenkopjes, afbeeldingen en de bronvermelding
Je leest de hele tekst goed door
Je let op de grote lijn, de hoofdzaken
Je let op een bepaald woord of een naam
Slide 10 - Drag question
Wat doe je bij skimmen, globaal of intensief lezen? Verbind de juiste termen met elkaar.
skimmen
Globaal lezen
Intensief lezen
timer
1:00
De opbouw bekijken
Afbeeldingen bekijken
De titel lezen
Het onderwerp bepalen
Alinea voor alinea lezen
Slide 11 - Drag question
Lees onderstaande leessituaties. Welke leesstrategie pas je toe?
Situatie 1:
Om 07.00 uur valt de krant door de brievenbus. Voordat je naar school gaat, wil je snel weten wat het belangrijkste nieuws is.
Situatie 2:
Voor je opleiding UV moet je een verslag schrijven over haarkleuring. Je hebt op internet een tekst gevonden over blonderen. Je wilt weten of je de tekst kunt gebruiken.
Situatie 3:
Je hebt morgen een toets over werkwoordspelling. Je leest de theorie in je (online) boek.
Situatie 4:
Je wilt een pretpark bezoeken en bent benieuwd naar de openingtijden Je bezoek de website van het pretpark.
skimmen
Globaal lezen
Intensief lezen
scannen
Slide 12 - Drag question
Signaalwoorden
Belangrijk voor samenhang in de tekst
ook, daarnaast, maar, daarom, zoals etc..
Slide 13 - Slide
Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
tijdsvolgorde
echter
maar
ook
nadat
daarnaast
terwijl
Slide 14 - Drag question
Verschillende tekstsoorten
Teksten worden altijd met een doel geschreven.
Slide 15 - Slide
tekstvorm
nieuwsbericht, handleiding, studieboek
gebruiksaanwijzing, folder overheid
advertentie, folder, reclame,klachtenbrief
betoog, ingezonden brief
recensie, beschouwing
strip,gedicht, mop, toneelstuk
tekstsoort
informerende tekst
instruerende tekst
activerende tekst
betogende tekst (overtuigen)
beschouwende tekst (opinieren)
amuserende tekst
Slide 16 - Slide
Een gebruiksaanwijzing heeft als tekstdoel:
A
activeren
B
amuseren
C
overtuigen
D
informeren
Slide 17 - Quiz
Een betoog heeft als tekstdoel:
A
activeren
B
informeren
C
overtuigen
D
amuseren
Slide 18 - Quiz
Een advertentie heeft als tekstdoel:
A
amuseren
B
overtuigen
C
activeren
D
informeren
Slide 19 - Quiz
Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 20 - Quiz
Sleep de tekstdoelen naar wat de schrijver wil.
De schrijver wil dat je iets wel of niet gaat doen.