Laatste les Spelling H4-6

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Vrijdag 13 mei:
Toets Spelling (ww) H4-6

Dinsdag 17 mei:
Leesboek uit







Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen?
  • Vragen?
  • Oefenen

Slide 3 - Slide

Vragen?

  • Spelling H4: Tussenletters in samenstellingen
  • Spelling H5: Hoofdletters en aanhalingstekens
  • Spelling H6: Aan elkaar of los?
  • Werkwoordspelling

Slide 4 - Slide

H4 - Tussenletters in samenstellingen

Slide 5 - Slide

Tussenletters in samenstellingen
Een samenstelling = twee of meer losse woorden aan elkaar geplakt:
stoel + poot = stoelpoot                       
tafel + kleed = tafelkleed
voet + bal + veld = voetbalveld

Soms moet je tussen die twee (of drie) woorden tussenletters toevoegen:         -(e)n-, -e- of -s-. 

Slide 6 - Slide

Wanneer schrijf je een tussen -s?
  • Je schrijft een tussen -s in een samenstelling als je die hoort:
jongensboek / stationsrestauratie

  • Als je het niet kunt horen, omdat bijvoorbeeld het tweede woord met een s-klank begint, dan vul je een ander tweede woord in om te checken of er een 's' moet worden toegevoegd:
bedrijf + chef : bedrijf + kat  > bedrijfskat, dus bedrijfschef
station + straat  : station + kat > stationskat, dus stationsstraat

Slide 7 - Slide

Wanneer gebruik je -en-?
Als het eerste deel van de samenstelling 
  • een zelfstandig naamwoord is
  • én alleen een meervoud op -n of -en heeft. 

VB: 
eik + boom = eikenboom (twee eiken)
blinde + school = blindenschool (twee blinden)
kat + bak = kattenbak (twee katten)

Slide 8 - Slide

Wanneer gebruik je -e-?
Je schrijft geen -en-, maar een -e- in de volgende gevallen:
  • Het eerste deel heeft geen meervoud: tarwebrood (1 tarwe, twee?....), benzinegeur
  • Het eerste deel verwijst naar iets waarvan er maar één is:  Koninginnedag, maneschijn.
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s: aspergesoep (asperge - asperges),
  • Het eerste deel heeft een meervoud op -s én -en-: ziektekiem (ziektes/ziekten), groenteboer (groenten/groentes)
  • Het eerste deel is geen zelfstandig naamwoord: blindedarm, knarsetanden
  • Het eerste deel versterkt een bijvoeglijk naamwoord: goed - beregoed, vol - boordevol.

Slide 9 - Slide

H5 - Hoofdletters en aanhalingstekens

Slide 10 - Slide

Hoofdletter vs. kleine letter
Hoofdletter
  • aan het begin van de zin
  • bij eigennamen
  • bij bijvoeglijke naamwoorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Slide 11 - Slide

Hoofdletter vs. kleine letter
Kleine letter
  • samenstellingen met religieuze feesten: kerstgala, paasmaandag
  • religies, stromingen en afleidingen: christendom, islamieten
  • windstreken: noorden, zuidwesten
  • namen van seizoenen, maanden en periodes: herfst, november, de ijstijd

Slide 12 - Slide

Aanhalingstekens
Aanhalingsteken
  • bij de directe rede/citaten:  'Je moet even een boodschap voor me doen', zei vader
  • bij titels: Voor vragen over spelling kijk ik altijd in 'Schrijfwijzer' van Renkema
  • als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis: Schrijf je 'cadeau' altijd met een k?

Let op: gedachten zet je niet tussen aanhalingstekens!

Slide 13 - Slide

H6 - Aan elkaar of los?

Slide 14 - Slide

Aan elkaar of los?
Samenstellingen worden in het Nederlands aan elkaar geschreven: schouder + tas = schoudertas

De volgende woorden schrijf je aan elkaar:
  • samenstellingen van drie woorden of minder: huissleutel, lagelonenlanden
  • woorden die gemaakt zijn van er, hier, daar of waar + voorzetsel: daarna, ervoor, hierover, waarom

Slide 15 - Slide

Aan elkaar of los?
Onderstaande woorden schrijf je ook aan elkaar:
  • getallen met honderd en duizend: vijftienduizend
  • vaak voorkomende samengestelde woorden: kapotmaken, pianospelen, thuiskomen, theezetten
  • veel samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hooggelegen, pasgetrouwd, veelzeggend

Slide 16 - Slide

Werkwoordspelling

Slide 17 - Slide

Regels werkwoordspelling
Persoonsvorm             >           T.T.           
                                           >           V.T.        ik-vorm + te(n)/de(n)


Geen persoonsvorm   >           voltooid deelwoord             ('t Kofschip)
                                           >           infinitief                                  (hele werkwoord)
                                           >           bijvoeglijk naamwoord      (zo kort mogelijk)
                                           >           onvoltooid deelwoord        ( hele ww + -d)
                                           >           gebiedende wijs                  (ik-vorm)


  1. ik of jij/je erachter          = ik-vorm
  2. ev: jij/hij/zij/het                = ik-vorm + t
  3. mv: wij/jullie/zij               = hele werkwoord

Slide 18 - Slide

Aan de slag!
  • Maak een samenvatting van Spelling (ww) H4-6
  • Oefen via NN Online 'Trainen'
  • Extra opdrachten op papier
  • Extra oefenen werkwoordspelling
timer
30:00

Slide 19 - Slide

Huiswerk
Vrijdag 13 mei:
Toets Spelling (ww) H4-6

Dinsdag 17 mei:
Leesboek uit







Slide 20 - Slide