uitleg onderdeel 2 (verbes pouvoir et vouloir)
vouloir = willen, deze vorm veranderd na maten je. Je, Tu, Il/Elle, on, nous en vous er achter zet kijk hiervoor op blz, 165
pouvoir = kunnen/mogen hierbij geld weer het zelfde je moet kijken naar de persoon die er voor staat en aan de hand hiervan moet je het vouloir/pouvoir veranderen.