Grammatica
1 / 28
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Met het betrekkelijk voornaamwoord die verwijs je naar de-woorden.
A
juist
B
onjuist
Slide 7 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
.... jij tegen hem zei, kon ik niet verstaan.
.... jij tegen hem zei, kon ik niet verstaan.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 8 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
De opmerking ... Ronald maakt, kan ik niet plaatsen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 9 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 10 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord
Dat is iets ... je niet te vaak moet doen.
Dat is iets ... je niet te vaak moet doen.
A
die
B
dat
C
wie
D
wat
Slide 11 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
.... te laat komt, komt er niet meer in.
.... te laat komt, komt er niet meer in.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 12 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
De brief .... zij wil schrijven, hoef ik niet te lezen.
De brief .... zij wil schrijven, hoef ik niet te lezen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 13 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
De fiets van dat meisje, ... was gestolen, is teruggevonden.
De fiets van dat meisje, ... was gestolen, is teruggevonden.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 14 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
Het aantal leerlingen .... een baantje heeft, is niet te tellen.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
Slide 15 - Quiz
Kies het juiste betrekkelijk voornaamwoord.
Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
Op alles ... u vandaag koopt, krijgt u korting.
A
die
B
wie
C
dat
D
wat
