Chapitre 5_2HV_GH + Herhaling

Domaine

  • Blooket
  • Rode boekje
  • Bijwerken
Instruction

  • Paragraaf G: prononciation
  • Paragraaf H: Grammaire
  • Herhaling
1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Domaine

  • Blooket
  • Rode boekje
  • Bijwerken
Instruction

  • Paragraaf G: prononciation
  • Paragraaf H: Grammaire
  • Herhaling

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Rode boekje
Geef antwoord op deze vragen en gebruik de woordjes en zinnetjes van Chapitre 5 (blz. 40 t/m 42). Probeer de schuingedrukte woorden in de phrases-clés aan te passen aan je eigen situatie!

  1. Ça va? Tu es en forme? Tu es en bonne santé?
  2. Tu fais du sport? Qu'est-ce que tu fais comme sport?
  3. Tu t'entraine combien de fois par semaine?
  4. Est-ce que tu manges bien?



Slide 3 - Slide

Bijwerken
Weektaak: G. Phrases-clés: ex. 27 t/m 29 + H. Grammaire: ex. 30 t/m 33
Daarna
  1. Zorg dat je alle paragrafen van Chapitre 5 gemaakt hebt.
  2. Nakijken via SPELO.
  3. Laat aftekenen door de medewerker!
Belangrijke opdrachten om te herhalen:
5 - 6 - 10c - 11 - 14 - 16 - 17 - 24b - 26a - 30 - 31 - 33
Klaar? SLIM STAMPEN

Slide 4 - Slide

Programme
  • H. Grammaire et écrire > vragen stellen
  • Herhaling
But Chapitre 5: je kunt vertellen over je gezondheid. Je kunt vertellen dat je ziek bent en hoe gezond je bent. Je kent woorden die te maken hebben met gezondheid, lichaam, sport en eten. 

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Grammaire H
MAAK AANTEKENINGEN!

But: aan het einde van deze paragraaf kun je iemand interviewen over sport en gezondheid.
Weet je hoe je een goede vraag stelt in het Frans.

Slide 7 - Slide

Zinsvolgorde
Onderwerp + werkwoord + rest

Tu es malade?
Vous aimez les fruits?
Je fais du hockey.

Slide 8 - Slide

3 manieren
1. Vraagteken: je stem gaat omhoog
Tu es malade?
2. Est-ce que: zet est-ce que voor de zin
Est-ce que tu es malade?
3. Vraagwoord: vraagwoord aan het begin of einde van de zin
Pourquoi tu es malade?

Slide 9 - Slide

Maak de zin vragend met est-ce que.
Tu es fatigué?

Slide 10 - Open question

Maak de zin vragend met est-ce que.
Elle fait du tennis?

Slide 11 - Open question

Wie
Wanneer
Waar
Hoe
Waarom
Comment
Pourquoi
Qui
Quand

Slide 12 - Drag question

Qui
Pourquoi
Comment
Qu'est-ce que
Combien (de)
Quand

Slide 13 - Drag question

Nooit

Niets

Niet meer

Nog niet
ne...pas encore
ne...jamais
ne....plus
ne....rien

Slide 14 - Drag question

Il regarde souvent la télé?
Non, il (kijk nooit) la télé.

Slide 15 - Open question

Elle est déjà arrivée?
Non, elle (is nog niet) arrivée.

Slide 16 - Open question

Tu achètes quelques choses?
Non, je (koop niets).

Slide 17 - Open question

Vous êtes malade?
Non, je (ben niet meer) malade.

Slide 18 - Open question

Bijwerken
Weektaak: G. Phrases-clés: ex. 27 t/m 29 + H. Grammaire: ex. 30 t/m 33
Daarna
  1. Zorg dat je alle paragrafen van Chapitre 5 gemaakt hebt.
  2. Nakijken via SPELO.
  3. Laat aftekenen door de medewerker!
Belangrijke opdrachten om te herhalen:
5 - 6 - 10c - 11 - 14 - 16 - 17 - 24b - 26a - 30 - 31 - 33
Klaar? SLIM STAMPEN

Slide 19 - Slide

Bijwerken
CHAPITRE 5!!
Weektaak: G. Phrases-clés: ex. 27 t/m 29 + H. Grammaire: ex. 30 t/m 33
Daarna
  1. Zorg dat je alle paragrafen van Chapitre 5 gemaakt hebt.
  2. Nakijken via SPELO.
  3. Laat aftekenen door de medewerker!

Klaar? SLIM STAMPEN

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Maak de oefentoets online!

Slide 23 - Slide