4 havo - communicatie H1

4 havo - 6 februari

  • instructie H1 'communicatie
  • Aan de slag:  opdracht 1 tot en met 5 blz. 30-31
  • let op: s.o spelling H1-H5 op donderdag 15 februari
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

4 havo - 6 februari

  • instructie H1 'communicatie
  • Aan de slag:  opdracht 1 tot en met 5 blz. 30-31
  • let op: s.o spelling H1-H5 op donderdag 15 februari

Slide 1 - Slide

1 Communiceren doe je samen

Slide 2 - Slide

lesdoel
Je leert wat communicatie is en uit welke elementen het communicatieproces bestaat.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Video

communicatie:
verbinding
informatie-uitwisseling
mededeling

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Informatie delen en begrijpen
zender
boodschap
ontvanger
publiek - kennis en ervaring
referentiekader - je eigen kennis van de wereld

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is communicatie?
Proces met:
  • Zender
  • Boodschap
  • Ontvanger
  • Publiek
  • Referentiekader
Pas als de boodschap is overgebracht én ontvangen, is er sprake van communicatie.

Slide 9 - Slide

Communicatiemiddelen
Het middel dat je gebruikt om je boodschap te verzenden.
  • stem, gezichtsuitdrukking
  • medium (telefoon, krant, internet etc.)

Slide 10 - Slide

Communicatiemiddelen
- woorden en lichaamstaal (verbaal en non-verbaal)
- medium (dit staat altijd tussen de zender en de ontvanger in)
Er is altijd sprake van een medium bij schriftelijke communicatie.
voorbeelden van verschillende media:
boek, tijdschrift, internet, e-mail, sociale media etc.

Slide 11 - Slide

communicatiemiddelen
Bij schriftelijke communicatie sta je niet in direct contact met de boodschapper of ontvanger.
Belangrijk: dit stelt andere eisen aan de formulering.
De boodschap moet helder zijn

Slide 12 - Slide

Communicatiedoelen
Alle communicatie heeft hetzelfde doel:
aandacht vragen

Slide 13 - Slide

Communicatiedoelen
Aandacht vragen, redenen:
- activeren : overhalen om iets te doen
- amuseren: vermaken
- informeren: leren
- beschouwen: de ander een mening laten vormen over een bepaald onderwerp
- overtuigen: de ander moet de mening van de boodschapper overnemen.
Afhankelijk  van een doel bepaal je de tekstvorm.

Slide 14 - Slide

Context
- het referentiekader van zender en ontvanger
- het communicatiemiddel
- het communicatiedoel
- tijd, plaats en situatie

Slide 15 - Slide

Doorlopend proces
Communicatie is niet rechtlijnig, je houdt rekening met alle elementen.
Hoe?

Slide 16 - Slide

Door steeds dezelfde vragen te stellen:
1. Wat is de boodschap?
2. Wat is mijn referentiekader en dat van de ontvanger?
3. Welke reactie wordt verwacht?

Dus: Wat is het communicatiedoel? Welk communicatiedoel en welke tekstsoort passen daarbij het beste?

Slide 17 - Slide