Grammatica en Spelling H5 (lastige ww) - 2 basis

Lastige werkwoorden
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lastige werkwoorden

Slide 1 - Slide

Wat zijn werkwoorden?

Slide 2 - Open question

Werkwoorden (doe-woorden)
Drie verschillende tijden
1. tegenwoordige tijd
2. verleden tijd
3. voltooid deelwoord

Slide 3 - Slide

Tegenwoordige tijd (tt)
De tijd van nu
(stam of stam+t)
Tom verdient veel geld.
Mijn vader ontwikkelt foto's.

Slide 4 - Slide

Verleden tijd (vt)
De tijd die geweest is (vroeger)
(stam+te(n) / stam+de(n) / klankverandering)
Tom verdiende veel geld.
Mijn ouders werkten erg hard.
De baby sliep goed.

Slide 5 - Slide

Voltooid deelwoord (vd)
Komt altijd samen met nog een werkwoord in de zin.
Staat in de zin vaak achteraan.
Begint meestal met ge-, ver-, her-, be-, ont-

Tom heeft veel geld verdiend.
Er is een ongeluk gebeurd.


Slide 6 - Slide

Verschil in tt en vd
Hoor jij een verschil?

Tycho bezichtigt een hoop huizen.
Tycho heeft een hoop huizen bezichtigd.

Hoe weet je nou of je een -t of -d schrijft?

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Waarom (overleggen - tt) Pieter niet met zijn klasgenoten.

Slide 9 - Open question

Gisteren (overleggen -vt) de baas met zijn medewerker.

Slide 10 - Open question

Wij hebben op zaterdag (overleggen - vd) over de regels op de club.

Slide 11 - Open question

Jane (vermoeden - tt) dat jij nu wel weet op wie zij verliefd is.

Slide 12 - Open question

(Vermoeden - vt) jij al een poosje dat hij zich niet lekker voelde?

Slide 13 - Open question

De politie had niet (vermoeden - vd) dat de buurman de dader was.

Slide 14 - Open question

Mijn vrienden hebben me om half negen (ophalen)

Slide 15 - Open question

Gisteren was ik erg (haasten).

Slide 16 - Open question

Gelukkig werd ik onderweg niet (beroven).

Slide 17 - Open question

Het (verbazen) mij dat hij zo goed kan sporten.

Slide 18 - Open question

Ik heb mijn spullen (verhuizen).

Slide 19 - Open question

De verhuizer (verhuizen) al mijn spullen.

Slide 20 - Open question

Opdracht
Maken opdracht 7 (blz. 190)

Slide 21 - Slide