1. Schrijf het onderwerp op. Dat wordt vaak in het begin genoemd.
2. Noteer alleen de hoofdzaken uit het fragment.
- Signaalwoorden kunnen je helpen om hoofdzaken te herkennen. Bijvoorbeeld: Ten eerste, ten tweede, ten derde
- Denk aan: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
3. Gebruik afkortingen, korte zinnen, nummers, pijlen en steekwoorden.