This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
7.1 Taalverzorging
Grammatica hww en zww
Slide 1 - Slide
leerdoelen
je kent het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord.
je herkent deze soorten werkwoorden in zinnen.
Slide 2 - Slide
Wat doen we deze les?
We bekijken de theorie van zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden opnieuw;
We bespreken een deel van het huiswerk;
Jullie oefenen met de theorie;
Jullie gaan aan de slag met de opdrachten van deze paragraaf.
Slide 3 - Slide
In een zin heb je altijd een werkwoord nodig, anders is het geen zin.
In veel zinnen heb je één werkwoord, in andere zinnen heb je twee of meer werkwoorden.
Elke zin bevat éénzelfstandigwerkwoord ('belangrijkste') werkwoord.
In een zin met maar één werkwoord, is dus dat werkwoord een zww!
De directeur vertrekt morgen naar Amerika.
Volgende week krijgen wij een puppy.
Wanneer verhuizen ze?
vertrekt krijgen
verhuizen
Er staat maar 1 werkwoord in de zin, dus het zijn zelfstandigewerkwoorden
Slide 4 - Slide
Zijn er twee werkwoorden in de zin, dan heb je naast een zelfstandig werkwoord ook een hulpwerkwoord.
Als er twee werkwoorden in de zin staan, dan is de pv altijd een hulpwerkwoord. (het woord is nodig om het gezegde te maken.
De directeur wil morgen naar Amerika vertrekken.
Volgende week zullen wij een puppy krijgen.
Wanneer zijn ze verhuisd?
wil, zullen en zijn zijn hulpwerkwoorden.
vertrekken, krijgen en verhuisd zijn de zelfstandigewerkwoorden
Slide 5 - Slide
Zijn er drie werkwoorden in de zin, dan heb je naast één zelfstandig werkwoord ook twee hulpwerkwoorden.
Opnieuw is de pv het eerste hulpwerkwoord.
Je moet dan bepalen welke van de overgebleven werkwoorden het zww is en welk van de twee het hww is.
Dat doe je door de pv uit de zin te halen en een nieuw zinnetje te vormen met de andere twee werkwoorden. Je krijgt dan een nieuwe pv in het zinnetje en dat is het tweede hww.
Dat maakt het andere werkwoord dan zww.
Slide 6 - Slide
De directeur zou morgen naar Amerika willen vertrekken.
pv (dus hww)
De directeur wil morgen naar Amerika vertrekken.
pv (dus hww) overgebleven ww dus zww
Wanneer zullen ze gaan verhuizen?
hww
Wanneer gaan ze verhuizen?
hww zww
Slide 7 - Slide
Is het onderstreepte werkwoord een hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord?
Mijn zus houdt van chocolade.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 8 - Quiz
Is het onderstreepte werkwoord een hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord?
Zij willen ons binnenkort opzoeken.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 9 - Quiz
Is het onderstreepte werkwoord een hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord?
Mijn ouders hebben ons huis verkocht.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 10 - Quiz
Is het onderstreepte werkwoord een hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord?
Pieter en Bram hebben hun spreekbeurt niet kunnen houden.
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
Slide 11 - Quiz
Slide 12 - Open question
Pak je woordweb van zelfstandige werkwoorden erbij.
Slide 13 - Slide
Kenmerken zelfstandig werkwoord
Slide 14 - Mind map
Zelfstandig werkwoord:
geeft de handeling aan
kan alleen in de zin staan
belangrijkste werkwoord in de zin
altijd maar één zelfstandig werkwoord in de zin
Slide 15 - Slide
Pak je woordweb van hulpwerkwoorden erbij.
Slide 16 - Slide
Kenmerken hulpwerkwoord
Slide 17 - Mind map
Hulpwerkwoord:
geeft geen handeling aan
meer hulpwerkwoorden in een zin
helpt bij het vormen van voltooid deelwoord en infinitief van het zelfstandig werkwoord
staat nooit alleen in de zin
Slide 18 - Slide
Maak het werkblad over zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden