woordenschat 3f reader p. 5-6-7-8

communiceren met uitdrukkingen, begrippen en gezegdes

de scepter zwaaien
A
iemand de les lezen
B
van leer trekken
C
de baas zijn
D
je meer voelen dan een ander
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

communiceren met uitdrukkingen, begrippen en gezegdes

de scepter zwaaien
A
iemand de les lezen
B
van leer trekken
C
de baas zijn
D
je meer voelen dan een ander

Slide 1 - Quiz

communiceren met uitdrukkingen, begrippen en gezegdes

spijkers op laag water zoeken
A
zeuren
B
plagen
C
zich ergeren
D
zich niet populair maken

Slide 2 - Quiz

communiceren met uitdrukkingen, begrippen en gezegdes

concessies doen
A
beloften maken
B
tegemoet komen aan de eisen van de ander
C
iets tegenstrijdigs doen
D
toegeeflijk zijn

Slide 3 - Quiz

Als hij aan vroeger denkt, voelt hij zich "nostalgisch".
A
onbegrepen
B
heimwee
C
ziek
D
onrustig

Slide 4 - Quiz

Deze student doet alles op "het laatste moment"
A
onverrichter zake
B
te elfder ure
C
halsstarrig
D
consciëntieus

Slide 5 - Quiz

Die stage in het buitenland is een "illusie"
A
nachtmerrie
B
het beloofde land
C
een mislukking
D
niet haalbaar

Slide 6 - Quiz

Deze organisatie heeft een "ideëel" doel.
A
ideaal
B
belangeloos
C
met commercieel belang
D
zonder einddoel

Slide 7 - Quiz

We zitten met zijn allen in een recessie
A
depressie
B
ondergang
C
teruglopende economie
D
groeiende economie

Slide 8 - Quiz

De klas had een homogene samenstelling
Wat betekent "homogeen"?
A
vooruitstrevend
B
groep van acht personen
C
gelijk, van hetzelfde
D
samenhangend

Slide 9 - Quiz

De nieuw ontworpen koffiemachine is een geavanceerd apparaat
Wat betekent "geavanceerd"?
A
van de nieuwste snufjes voorzien
B
uitgebreid
C
doordacht
D
electrisch

Slide 10 - Quiz

De verdachte hield halsstarrig vol dat hij de moord niet gepleegd had.
Wat betekent "halsstarrig"?
A
nauwkeurig
B
koppig
C
gelovig
D
ingrijpend

Slide 11 - Quiz

Wat is precies het rendement van het samenvoegen van de opleidingen?
Wat betekent "rendement"?
A
ideëel
B
ideaal
C
wat het oplevert
D
minpunten

Slide 12 - Quiz

Wat neem jij als aperitief?

Wat betekent "aperitief"?
A
nagerecht
B
bijgerecht
C
coalitie
D
drankje dat men nuttigt vóór het eten

Slide 13 - Quiz

Hij zei dat de schuld bij de anderen lag, maar hij zou zijn hand in eigen boezem moeten steken.

Wat betekent "zijn hand in eigen boezem steken"?
A
zijn portemonnee trekken
B
de schuld bij zichzelf zoeken
C
zijn mond houden
D
op zichzelf letten

Slide 14 - Quiz

De school is heel progressief: ze geven alle lessen in het Spaans en Engels.
Wat betekent "progressief"?
A
ouderwets
B
achterlijk
C
dom bezig
D
vooruitstrevend

Slide 15 - Quiz

In de oorlog was mijn opa een collaborateur.
Wat is een "collaborateur"?
A
onderduiker
B
iemand die samenwerkt met de vijand
C
iemand die weet hoe je kunt schieten
D
landbouwer

Slide 16 - Quiz

Hij heeft promotie gemaakt en ontvangt een riant salaris.
Wat betekent "riant"?
A
uitgebreid
B
laag
C
armoedig
D
royaal

Slide 17 - Quiz

Je moet niet hem niet zo serieus nemen. Het is altijd veel geschreeuw, weinig wol.

Wat betekent "veel geschreeuw, weinig wol"?
A
een harde stem hebben
B
veel schreeuwen met weinig woorden
C
veel drukte om niets
D
hij meent het niet zo slecht.

Slide 18 - Quiz

Op het gemeentehuis sturen ze je van het kastje naar de muur.

Wat betekent "van het kastje naar de muur sturen"?


A
de schuld bij jezelf zoeken
B
een akkoord sluiten
C
het uiterste willen
D
iemand voor niets heen en weer laten lopen

Slide 19 - Quiz