What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Woordenschat 3F - nieuw - 2
Woordenschat 3F
nieuw - 2
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordenschat 3F
nieuw - 2
Slide 1 - Slide
De scepter zwaaien
A
iemand de les lezen
B
van leer trekken
C
de baas zijn
D
je meer voelen dan een ander
Slide 2 - Quiz
Spijkers op laag water zoeken
A
zeuren
B
plagen
C
zich ergeren
D
zich niet populair maken
Slide 3 - Quiz
Concessies doen
A
beloften maken
B
tegemoet komen aan de eisen van de ander
C
iets tegenstrijdigs doen
D
toegeeflijk zijn
Slide 4 - Quiz
De rustige man ging op geen enkele provocatie in.
[provocatie]
A
aanbieding
B
uitdaging
C
voorstel
Slide 5 - Quiz
Na dat ernstige ongeval had hij last van hallucinaties.
[hallucinaties]
A
hevige pijnen
B
waanvoorstellingen
C
tintelingen
Slide 6 - Quiz
Dat verschil was miniem.
[miniem]
A
onverschillig
B
heel klein
C
heel groot
Slide 7 - Quiz
"Dat is het cruciale punt", zei de voorzitter.
[cruciale]
A
veel besproken
B
vergeten
C
doorslaggevende
Slide 8 - Quiz
Wij twijfelen aan de authenticiteit van dat schilderij.
[authenticiteit]
A
houdbaarheid
B
oudheid
C
echtheid
Slide 9 - Quiz
Hij probeerde zijn collega te manipuleren.
[manipuleren]
A
over te halen
B
te beïnvloeden
C
te controleren
Slide 10 - Quiz
Te laat komen is symptomatisch voor zijn houding op school.
[symptomatisch]
A
bepalend
B
typerend
C
slecht
Slide 11 - Quiz
Die politicus is voor nivellering van de inkomens.
[nivellering]
A
gelijkmaking
B
verbetering
C
bestudering
Slide 12 - Quiz
Je moet hem wel eerst autoriseren. [autoriseren]
A
machtigen
B
beschrijven
C
beoordelen
Slide 13 - Quiz
Dat water is van inferieure kwaliteit.
[inferieure]
A
uitstekende
B
minderwaardige
C
ongekende
Slide 14 - Quiz
Die kwestie intrigeert mij.
[intrigeert]
A
brengt mij van mijn stuk
B
ik wil weten hoe het zit
C
verrast
Slide 15 - Quiz
Wij willen geen substituut.
[substituut]
A
bemiddeling
B
officiële verklaring
C
vervangingsmiddel
Slide 16 - Quiz
Ik heb het moeten leren incasseren.
[incasseren]
A
iets berekenen
B
iets creëren
C
iets verdragen
Slide 17 - Quiz
Je moet wel om permissie vragen.
[permissie]
A
uitstel
B
toestemming
C
advies
Slide 18 - Quiz
Als hij aan vroeger denkt, voelt hij zich "nostalgisch".
A
onbegrepen
B
heimwee
C
ziek
D
onrustig
Slide 19 - Quiz
Deze student doet alles op
"het laatste moment"
A
onverrichter zake
B
te elfder ure
C
halsstarrig
D
consciëntieus
Slide 20 - Quiz
Die stage in het buitenland is een "illusie"
A
nachtmerrie
B
het beloofde land
C
een mislukking
D
niet haalbaar
Slide 21 - Quiz
Deze organisatie heeft een "ideëel" doel.
A
ideaal
B
belangeloos
C
met commercieel belang
D
zonder einddoel
Slide 22 - Quiz
We zitten met zijn allen in een recessie
A
depressie
B
ondergang
C
teruglopende economie
D
groeiende economie
Slide 23 - Quiz
De klas had een homogene samenstelling
Wat betekent "homogeen"?
A
vooruitstrevend
B
groep van acht personen
C
gelijk, van hetzelfde
D
samenhangend
Slide 24 - Quiz
De verdachte hield halsstarrig vol dat hij de moord niet gepleegd had.
Wat betekent "halsstarrig"?
A
nauwkeurig
B
koppig
C
gelovig
D
ingrijpend
Slide 25 - Quiz
Wat is precies het rendement van het samenvoegen van de opleidingen?
Wat betekent "rendement"?
A
ideëel
B
ideaal
C
wat het oplevert
D
minpunten
Slide 26 - Quiz
Wat neem jij als aperitief?
Wat betekent "aperitief"?
A
nagerecht
B
bijgerecht
C
coalitie
D
drankje dat men nuttigt vóór het eten
Slide 27 - Quiz
De school is heel progressief: ze geven alle lessen in het Spaans en Engels.
Wat betekent "progressief"?
A
ouderwets
B
achterlijk
C
dom bezig
D
vooruitstrevend
Slide 28 - Quiz
In de oorlog was mijn opa een collaborateur.
Wat is een "collaborateur"?
A
onderduiker
B
iemand die samenwerkt met de vijand
C
iemand die weet hoe je kunt schieten
D
landbouwer
Slide 29 - Quiz
Hij heeft promotie gemaakt en ontvangt een riant salaris.
Wat betekent "riant"?
A
uitgebreid
B
laag
C
armoedig
D
royaal
Slide 30 - Quiz
3F Beeldspraak 1 - Woordenschat
Lezen: alle theorieblokken
Maken:
Opdracht 5 Wat betekent dit? - vraag 4,5
Opdracht 6 Gatentekst - vraag 6
Opdracht 9 Synoniemen - vraag 11,12
Slide 31 - Slide
3F Beeldspraak 2 - Creatief met taal
Lezen: alle theorieblokken
Maken:
Opdracht 5 Beeldspraak in songtekst - vraag 6,7,8
Opdracht 7 Verkeerd gebruikt - vraag 13
Opdracht 8 Verhaspeling - vraag 14,15,16,17
Opdracht 9 Straattaal - vraag 18,19,20,21
Slide 32 - Slide
Vrijdag 5 april
- BOEKTOETS
-DESKUNDIGHEIDSBEVORDERING
Slide 33 - Slide
More lessons like this
Woordenschat 3F
February 2024
- Lesson with
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2,3
woordenschat 3f reader p. 5-6-7-8
February 2024
- Lesson with
19 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
woordenschat 3f reader p. 5-6-7-8
November 2022
- Lesson with
28 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2
Les 5 woordenschat - omgaan met moeilijke woorden
May 2023
- Lesson with
31 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
2223 Woordenschat les 1
September 2022
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Hoger onderwijs
Woordenschat les 1
October 2023
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Hoger onderwijs
N4.3 - Week 3 - Beeldspraak, tekstverbanden
February 2022
- Lesson with
22 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 3
Woordenschat 3F - nieuw - 3
March 2024
- Lesson with
24 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1