can/can't

Doel van de dag
Je kan can / can't gebruiken in een zin
1 / 16
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Doel van de dag
Je kan can / can't gebruiken in een zin

Slide 1 - Slide

Can & can't

Slide 2 - Slide

Wat betekent 'can'

Slide 3 - Open question

Wat betekent can't of cannot

Slide 4 - Open question

Explanation can & can't
'can' betekent 'kunnen' of 'mogen'
'can't' betekent 'niet kunnen' of 'niet mogen'

'can't' is kort voor 'cannot'

Slide 5 - Slide

Example (voorbeeld)
I can speak English. = Ik kan Engels spreken.

I can't speak English. = Ik kan geen Engels spreken.

Slide 6 - Slide

Wat betekent 'can'?
A
kunnen
B
nodig hebben
C
moeten
D
mogen

Slide 7 - Quiz

Wat betekent 'can't'?
A
niet mogen
B
kunnen
C
niet kunnen
D
niet mogen OF niet kunnen

Slide 8 - Quiz

Een vraag stellen
Bij vragen staat 'can' vooraan in de zin.

Can you help me?
Can you speak English?
.....................................

Slide 9 - Slide

Waar staat 'can' in een vraagzin?
A
vooraan
B
achteraan
C
leguaan
D
in het midden

Slide 10 - Quiz

Exercise
vul steeds can OF can't in.

Slide 11 - Slide

A snake _____ jump.

Slide 12 - Open question

Beyoncé _____ sing.

Slide 13 - Open question

Birds _____ fly.

Slide 14 - Open question

She _____ ride a bike.

Slide 15 - Open question

You _____ swim here.

Slide 16 - Open question