2.1 t/m 2.3

Leerdoelen
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct. 


1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Leerdoelen
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct. 


Slide 1 - Slide

Leerdoelen
Je spelt de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd correct.
Je spelt de persoonsvorm in de verleden tijd correct. 


Slide 2 - Slide

Persoonvorm tegenwoordige tijd:
De docent (starten) de les en (controleren) het huiswerk.

Slide 3 - Open question

Persoonsvorm verleden tijd:
De hond van de buren (blaffen) erg hard

Slide 4 - Open question

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde

Slide 5 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
De chauffeur (laden) de kisten in de vrachtauto

Slide 6 - Open question

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt
C
landde
D
landen

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Die rotjongens [pesten] mijn kleine broertje.
A
pesten
B
pestten
C
pestte
D
pest

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Omdat hij zo gepest werd, [durven] mijn broertje een tijd lang niet naar school.
A
durven
B
durfte
C
durft
D
durfde

Slide 9 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Hij (lopen) vroeger altijd een beetje krom.
A
loopt
B
lopen
C
liepen
D
liep

Slide 10 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd:
Zij (beloven) mij eeuwige trouw.
A
beloofde
B
beloofte
C
belief
D
beloofdte

Slide 11 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Als een echte formule 1 coureur (besturen) mijn oma de auto
A
bestuurd
B
bestuurde
C
bestuurt
D
bestuurdt

Slide 12 - Quiz

De wetenschapper heeft die stelling (bewijzen)
A
bewijsd
B
bewijst
C
bewezen
D
gebewijsd

Slide 13 - Quiz