Quiz leestekens

SPELLING : leestekens
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

SPELLING : leestekens

Slide 1 - Slide

80 minuten- les: wat gaan we doen?
Lessonup: leestekens:  paragraaf 2,blz. 250.

Doel van deze les:
*punten en aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken.
*komma's en dubbele punten op de juiste manier gebruiken.

Slide 2 - Slide

Leestekens

Slide 3 - Slide

Aanhalingstekens.
*Bij directe rede  of een citaat:
"Kijk, daar is Willem met de waterpomptang", zei Ed Bever tegen Truus de Mier.
"Als je me zoekt,''  zei Bor de Wolf, "kun je me vinden in het bos.
"Heeft iemand de zonnebril gezien?'' vroeg Momfer de Mol.
De kinderen vroegen: '' Leest u ons voor?"

Slide 4 - Slide

Aanhalingstekens
*Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
Schrijf je "smikkelen" met een of twee k's?

Slide 5 - Slide

Geen aanhalingstekens:
*Als iemand iets denkt:
Lowieke de Vos dacht: mmmm, wat een lekker hapje.

*Als je iemand woorden niet letterlijk weergeeft:
De kinderen vroegen Meneer de Uil of hij wilde voorlezen.

Slide 6 - Slide

(Leestekens en spaties)
De minister ........
A
zei: ' Ik wacht af. "
B
zei: "Ik wacht af."
C
zei:" Ik wacht af."

Slide 7 - Quiz

"Waarmee kan ik u helpen?", vroeg de medewerkster.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven

Slide 8 - Quiz

De man fluisterde: "Ik kan niet meer".
A
leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven

Slide 9 - Quiz

“Heeft u een klantenkaart?” vroeg de kassière.
A
De hoofdletters en leestekens kloppen
B
De hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 10 - Quiz

Dubbele punt
1 Voor een aangekondigde opsomming:
In dit zwembad vind je van alles; glijbanen, speeltoestellen en een stroomversnelling.

2 Voor een citaat of een directe rede:

Slide 11 - Slide

dubbele punt
3 Als het tweede deel van een zin een verklaring of een rede vormt bij het eerste deel:
Ik ga naar Terschelling: je hebt er prachtige stranden.

(Let op, je kunt de dubbele punt vervangen door WANT.)

Slide 12 - Slide

De jongen riep: "pas op met oversteken hoor!"
A
leestekens/hoofdletters zijn juist
B
hoofdletters/leestekens zijn niet juist

Slide 13 - Quiz

"Als je thuiskomt," zei mama, "moet je eerst je handen wassen."
A
De hoofdletters/ leestekens kloppen
B
De hoofdletters/ leestekens kloppen niet

Slide 14 - Quiz

Uitleg
Als je thuiskomt, moet je eerst je handen wassen.

=> komma zit al in de 'gewone' zin, dus ook in de gesplitste zin.

Slide 15 - Slide

Moeder vroeg: "Wil je Lays chips, beschuit en Red Bull als ontbijt?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 16 - Quiz

Vader vroeg: "Wil je kaas, jam of hagelslag op je boterham?"
A
Hoofdletters en leestekens kloppen
B
Hoofdletters en leestekens kloppen niet

Slide 17 - Quiz

Welke leestekens moet je gebruiken?
Het brugklaskamp ging naar het mooie winderige Texel
A
Punt
B
Komma
C
Uitroepteken
D
Vraagteken

Slide 18 - Quiz

KOMMA
1 Tussen twee persoonsvormen:
Als het morgen niet regent, gaan we naar het pretpark.

2 Voor voegwoorden: maar, omdat, want, nadat, zodat, voordat, toen, terwijl etc.:
Maria is gek op lezen, maar haar broer gaat liever skaten.
(ZET GEEN KOMMA VOOR EN en OF)

Slide 19 - Slide

Komma
3 Voor en na een deel van een zin dat niet zelfstandig kan staan:
De tweedeklassers, die allemaal te laat kwamen, kregen straf.
(hier komen ze allemaal te laat)
De tweedeklassers die te laat waren gekomen, kregen straf.
(hier komen er een paar te laat)

4 tussen delen van een opsomming:
In dit zwembad vind je bubbelbaben, glijbanen en een stroomversnelling.

Slide 20 - Slide

We rijden vandaag door Nederland, België, en Luxemburg.
A
leestekens zijn goed geschreven
B
leestekens zijn fout geschreven

Slide 21 - Quiz

Als je nog vragen hebt, kun je die straks aan mij stellen.

A
De leestekens kloppen
B
De leestekens kloppen niet

Slide 22 - Quiz

Ik vind dit een leuk boek, omdat: ik me herken in de hoofdpersoon.
A
Leestekens zijn onjuist gebruikt
B
Leestekens zijn juist gebruikt

Slide 23 - Quiz

Ik denk, dat ik vandaag vrij neem. Jullie ook?
A
Leestekens onjuist gebruikt
B
Leestekens juist gebruikt

Slide 24 - Quiz

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Alle leestekens staan goed
B
Niet alle leestekens staan goed

Slide 25 - Quiz

Verbeter:
In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.

Slide 26 - Open question

We oefenen met de volgende leestekens: komma, punt, vraagteken en uitroepteken.
A
Goed geschreven
B
Fout geschreven

Slide 27 - Quiz

Geef ’n ander woord voor leestekens.
A
puntjes op de i
B
accenten
C
symbolen
D
interpunctie

Slide 28 - Quiz

Ik ken de leerstof heel erg goed maar die leestekens vind ik lastig.
Deze zin is goed geschreven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz