2.7 lange en korte klanken

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.7 korte en lange klanken
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vak: Nederlands
Hoofdstuk: 2.7 korte en lange klanken
1.
Lesopening
2.
Terugblik
3.
Lesdoel
4. 
Instructie
5.
Begeleid inoefenen
6. 
Zelfstandig werken
7.
Evaluatie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

1. Lesopening
Pak je boek van Nederlands op tafel en ook je schrift. 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

2. Terugblik
Welke drie manieren hebben we geleerd om de persoonsvorm te vinden in een zin?

  • De zin vragend maken
  • De zin in een andere tijd zetten
  • Meervoud of enkelvoud maken van de zin

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

3. Lesdoel
Tijdens deze les leer je:
  • Wat klankgroepen zijn
  • Wat korte- en wat lange klanken zijn
  • Hoe je woorden met een korte klank langer maakt
  • Hoe je woorden met een lange klank langer maakt

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

4. Instructie
Korte en lange klanken

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Klankgroepen
Je kunt een woord in stukjes verdelen. Elk stukje is een klankgroep. Een woord kan uit een of meer klankgroepen bestaan. 

Brood              brood                  een klankgroep
kroket             kro-ket                twee klankgroepen
hagelslag     ha-gel-slag       drie klankgroepen

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Woorden met lange klank verlengen
We hebben de volgende lange klanken: aa, oo, uu, ee
De regel:
Hoor je een lange klank aan het einde van een klankgroep, dan laat je een klinker weg als je het woord schrijft. 

Voorbeeld: één maan - twee manen (niet *maanen).
                           boom -twee bomen         
                           buur  -twee buren            
                           beer -  twee beren           

Slide 7 - Slide

Leerdoelen
- Je kent de regel voor het verlengen van woorden met een lange klank en één medeklinker aan het eind. 
- Je kunt deze regel toepassen op veelvoorkomende woorden.
Woorden met korte klank verlengen
We hebben de volgende korte klanken: e, a, i, u, o
De regel:
Hoor je een korte klank aan het einde van de klankgroep, dan komt er een medeklinker bij als je het woord schrijft.

Voorbeeld:           dop              doppen
                                   pet               petten

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Hoeveel klankgroepen heeft het woord Beren
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Hoeveel klankgroepen heeft het woord: woordenboek
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord is juist geschreven
A
kippenhok
B
kipenhok

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord is juist geschreven?

A
Melkflesen
B
Melkflessen

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Hoor je een korte klank, een lange klank of beiden?
Hommel
A
korte klank
B
lange klank
C
beiden

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Hoor je een korte klank, een lange klank of beiden?
Zeehond
A
Korte klank
B
Lange klank
C
Beiden

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

6. Zelfstandig werken
Je maakt zelfstandig of in tweetallen opdracht 17 t/m 21.



Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna ga je in stilte lezen. 
timer
1:00

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

7. Evaluatie
Wat is het verschil tussen een korte en een lange klank?
Hoe maak je het woord pot langer?
En het woord plaat?

Huiswerk:
Vrijdag 30 oktober
2.7 opdr 17 t/m 21


Slide 16 - Slide

This item has no instructions