Herhaling spelling en begrijpend lezen P3

Geef een voorbeeld
van een samenstelling.
1 / 26
next
Slide 1: Mind map
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Geef een voorbeeld
van een samenstelling.

Slide 1 - Mind map

Tussenletter -s?
staat...schuld
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quiz

Welke woorden zijn goed geschreven? Let op de tussenletter.
A
Fietsslot
B
Druivesap
C
Trainingsschema
D
Zonnenbrand

Slide 3 - Quiz

Tussenletter -s?
najaar...storm
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
zon + scherm
A
zonnescherm
B
zonnenscherm

Slide 5 - Quiz

Tussenletter -s?

spruitje...stamppot
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quiz

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
voorjaar + storm
A
voorjaarsstorm
B
voorjaarstorm

Slide 7 - Quiz

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
paard + sport
A
paardesport
B
paardensport

Slide 8 - Quiz

Kies de samenstelling met de juiste tussenletter:
beer + sterk
A
berensterk
B
beresterk

Slide 9 - Quiz

Waarom heeft de samenstelling een tussenletter -e-?
dieptepunt
A
Het eerste woord gaat over iets waar er maar één van is
B
Het eerste woord heeft een versterkende betekenis
C
Het eerste woord heeft een meervoud op -en én op -s

Slide 10 - Quiz

schieten + schijf
A
schietschijf
B
schietsschijf

Slide 11 - Quiz

Begrijpend lezen

Slide 12 - Slide

Chronologie
Opsomming
Tegenstelling
Toelichting
Conclusie
Reden (+argument)



Oorzaak (+gevolg)
Vergelijking
Samenvatting
Toegeving
Doel-middel
Voorwaarde

Slide 13 - Slide

Noem de vier tekstdoelen?

Slide 14 - Open question

Een tekst kan meerdere doelen hebben, maar heeft altijd maar 1 hoofddoel.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Het onderwerp van een tekst geef je aan met:
A
1 tot 4 woorden
B
een zin
C
maximaal 10 woorden
D
alle kernzinnen bij elkaar

Slide 16 - Quiz

De tekst samengevat in één zin heet:
A
onderwerp
B
deelonderwerp
C
kernzin
D
hoofdgedachte

Slide 17 - Quiz

Wat is het signaalwoord?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
A
ik
B
maar
C
moest
D
maken

Slide 18 - Quiz

Welk verband geeft 'maar' aan?
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
chronologie

Slide 19 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hebben diverse sporten gedaan. Ten eerste hebben we gevoetbald, daarnaast gevolleybald en ten slotte gebasketbald.
A
opsomming
B
voorbeeld/toelichtend
C
tegenstelling

Slide 20 - Quiz

Welk verband herken je in de volgende zin?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA spelen.
A
opsomming
B
toelichting
C
tegenstelling
D
vergelijking

Slide 21 - Quiz

Welk signaalwoord zie je in deze zin?
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
A
als
B
morgen
C
gaan
D
strand

Slide 22 - Quiz

Welk verband geeft het signaalwoord 'als' aan?
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
A
toegevend verband
B
samenvattend verband
C
voorwaardelijk verband
D
vergelijkend verband

Slide 23 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin?
Ik trok de hele dag met de kinderen op, hoewel ik erg moe was.
A
doel-middelverband
B
opsommend verband
C
redengevend verband
D
toegevend verband

Slide 24 - Quiz

Welk verband zie je in deze zin?
Mijn buurman volgt een cursus Engels, zodat hij de kans op een internationale carrière vergroot.
A
doel-middelverband
B
voorwaardelijk verband
C
vergelijkend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 25 - Quiz

Welke signaalwoorden horen bij een samenvattend verband?
A
opdat, door middel van, met behulp van
B
kortom, met andere woorden, al met al
C
indien, tenzij, wanneer
D
ook al, weliswaar, desondanks

Slide 26 - Quiz