15 09 2022 Formuleren/Grammatica_verwijswoorden

T G 3 D
Welkom
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 65 min

Items in this lesson

T G 3 D
Welkom

Slide 1 - Slide

Lezen (in stilte)
  • Leg je huiswerk open 
op de hoek van je tafel

timer
13:00

Slide 2 - Slide

Programma vandaag

  • Uitleg verwijswoorden 

Thema van periode 1: schrijfvaardigheid
dus ondersteuning / uitleg van
- verwijswoorden
- interpunctie
- werkwoordspelling






    Slide 3 - Slide

    Leerdoel
    Aan het eind van de les ken je de regels voor verwijswoorden en kun je fouten met verwijswoorden verbeteren.


    Slide 4 - Slide

    Huiswerk

    Verwijswoorden: theorie van grammatica doornemen en opdracht 1, 2 en 3 maken



    Slide 5 - Slide

    Verwijswoorden
    theorie Grammatica en Formuleren, 
    hoofdstuk 2 Nieuw Ned

    Pak pen en papier

    Slide 6 - Slide

    Hoe vul je de zin correct aan?
    • Toen de leerlingen terugkeerden van hun buitenlandse reis, wachtten de ouders ... op.
    • De film, .... genomineerd was voor een prijs, is in Letland opgenomen.
    • Ik ga elk jaar met vrienden vier weken op reis, ... ik heel leuk vind.
    • Ik geef .... (hun/hen?) graag een cadeau na afloop. 


    Slide 7 - Slide

    Hoe vul je de zin correct aan?
    • Toen de leerlingen terugkeerden van hun buitenlandse reis, wachtten de ouders HEN op (lijd.vw).
    • De film, DIE genomineerd was voor een prijs, is in Letland opgenomen. (de-woord => die)
    • Ik ga elk jaar met vrienden vier weken op reis, WAT ik heel leuk vind. (wat verwijst naar hele zin)
    • Ik geef HUN graag een cadeau na afloop. (meew.vw)


    Slide 8 - Slide

    Verwijswoorden
    • Verwijzen terug naar eerder genoemde woord(en) (= antecedent): 
    • Als het zn mannelijk is: hij (hem, zijn, deze, die) 
    • Als het vrouwelijk is: zij (ze, haar, deze, die)
    • Onzijdig: het (zijn, dit, dat)
    • Meervoud: zij (hun, hen, deze, die). 
    • Let op het verschil tussen lijd.vw: (Ik zie hen) en meew.vw. (ik geef hun een boek /  ik geef het boek aan hen)


    Slide 9 - Slide

    Verwijswoorden

    • Let op het geslacht: HET bestuur (onzijdig), dus het bestuur en ZIJN leden; DE leiding (vr.), dus de leiding en HAAR directeur
    • 'wat' verwijst naar 'dat', 'datgene', 'alles', 'niets', overtreff. trap of hele zin (het leukste wat...; alles wat....)

    • Verwijzen met voorzetsel: 'van wie', 'over wie' bij personen; 'waarvan', 'daarover' bij dingen. Dus: de vrienden MET WIE ik graag afspreek (niet: waarmee); de vriend VAN WIE ik 10 euro heb geleend (niet: waarvan)

    Slide 10 - Slide

    Welk verwijswoord?
    • Toen dit bedrijf winst ging maken, gaf .... een bonus aan .... werknemers.
    • De reis  naar London met onze klas ging niet door, ... we heel jammer vonden.

    • Alles ..... je gekocht hebt, kun je nog ruilen.  

    Slide 11 - Slide

    Waar zit de fout? 
    • Het bestuur stuurde haar leden een brandbrief.
    • Het spannendste boek wat ze ooit gelezen heeft, is De dag van de Jakhals. 
    • De leerling waarover ik je vertelde, is ziek geworden.
    • Het meisje die geselecteerd werd voor de finale, heeft afgezegd.

    Slide 12 - Slide

    Verwijswoord controleren op
    • geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig)
    • functie (lijd. vw; meew. vw) 
    • persoon of ding

    Zie theorie 'fouten met verwijswoorden' p. 66. 
    Meer uitleg over verwijswoorden op pag. 62.

    Slide 13 - Slide

    Zelfstandig werken 
    1. Maken opdrachten in planning Nw Ned
    2. Lezen in je leesboek


    timer
    15:00

    Slide 14 - Slide

    Quiz samentrekkingen en verwijswoorden

    In groepjes van vier.
    Doel: winnen :)

    Slide 15 - Slide

    Alex' ouders hebben een dure auto, maar hij alleen een fiets.

    A
    samentrekking klopt
    B
    samentrekking klopt niet

    Slide 16 - Quiz

    Hij is een prima hockeyer en wint elke wedstrijd.

    A
    samentrekking klopt
    B
    samentrekking klopt niet

    Slide 17 - Quiz

    Zij speelt met poppen en
    met vuur.

    A
    samentrekking klopt
    B
    samentrekking klopt niet
    C
    Of dit klopt, ligt aan de context

    Slide 18 - Quiz

    Het meisje....ik zag, had de allernieuwste iPhone
    A
    wat
    B
    dat
    C
    die

    Slide 19 - Quiz

    De agent ... zoveel klachten waren, is ontslagen
    A
    over wie
    B
    waarover
    C
    die

    Slide 20 - Quiz

    De bibliotheek had ... leden de nieuwe tarieven doorgegeven.
    A
    zijn
    B
    haar

    Slide 21 - Quiz

    Als je dit formulier hebt ingevuld, moet je ... terugsturen.
    A
    hem
    B
    het

    Slide 22 - Quiz

    Geef je ... nu echt gelijk?
    A
    hun
    B
    hen

    Slide 23 - Quiz

    Leerdoel gehaald?
    Hoe check je of een verwijzing klopt? 



    Slide 24 - Slide