This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 65 min
Items in this lesson
T G 3 D
Welkom
Slide 1 - Slide
Lezen (in stilte)
Leg je huiswerk open
op de hoek van je tafel
timer
13:00
Slide 2 - Slide
Programma vandaag
Uitleg verwijswoorden
Thema van periode 1: schrijfvaardigheid
dus ondersteuning / uitleg van
- verwijswoorden
- interpunctie
- werkwoordspelling
Slide 3 - Slide
Leerdoel
Aan het eind van de les ken je de regels voor verwijswoorden en kun je fouten met verwijswoorden verbeteren.
Slide 4 - Slide
Huiswerk
Verwijswoorden: theorie van grammatica doornemen en opdracht 1, 2 en 3 maken
Slide 5 - Slide
Verwijswoorden
theorie Grammatica en Formuleren,
hoofdstuk 2 Nieuw Ned
Pak pen en papier
Slide 6 - Slide
Hoe vul je de zin correct aan?
Toen de leerlingen terugkeerden van hun buitenlandse reis, wachtten de ouders ... op.
De film, .... genomineerd was voor een prijs, is in Letland opgenomen.
Ik ga elk jaar met vrienden vier weken op reis, ... ik heel leuk vind.
Ik geef .... (hun/hen?) graag een cadeau na afloop.
Slide 7 - Slide
Hoe vul je de zin correct aan?
Toen de leerlingen terugkeerden van hun buitenlandse reis, wachtten de ouders HEN op (lijd.vw).
De film, DIE genomineerd was voor een prijs, is in Letland opgenomen. (de-woord => die)
Ik ga elk jaar met vrienden vier weken op reis, WAT ik heel leuk vind. (wat verwijst naar hele zin)
Ik geef HUN graag een cadeau na afloop. (meew.vw)
Slide 8 - Slide
Verwijswoorden
Verwijzen terug naar eerder genoemde woord(en) (= antecedent):
Als het zn mannelijk is: hij (hem, zijn, deze, die)
Als het vrouwelijk is: zij (ze, haar, deze, die)
Onzijdig: het (zijn, dit, dat)
Meervoud: zij (hun, hen, deze, die).
Let op het verschil tussen lijd.vw: (Ik zie hen) en meew.vw. (ik geef hun een boek / ik geef het boek aanhen)
Slide 9 - Slide
Verwijswoorden
Let op het geslacht: HET bestuur (onzijdig), dus het bestuur en ZIJN leden; DE leiding (vr.), dus de leiding en HAAR directeur
'wat' verwijst naar 'dat', 'datgene', 'alles', 'niets', overtreff. trap of hele zin (het leukste wat...; alles wat....)
Verwijzen met voorzetsel: 'van wie', 'over wie' bij personen; 'waarvan', 'daarover' bij dingen. Dus: de vrienden MET WIE ik graag afspreek (niet: waarmee); de vriend VAN WIE ik 10 euro heb geleend (niet: waarvan)
Slide 10 - Slide
Welk verwijswoord?
Toen dit bedrijf winst ging maken, gaf .... een bonus aan .... werknemers.
De reis naar London met onze klas ging niet door, ... we heel jammer vonden.
Alles ..... je gekocht hebt, kun je nog ruilen.
Slide 11 - Slide
Waar zit de fout?
Het bestuur stuurde haar leden een brandbrief.
Het spannendste boek wat ze ooit gelezen heeft, is De dag van de Jakhals.
De leerling waarover ik je vertelde, is ziek geworden.
Het meisje die geselecteerd werd voor de finale, heeft afgezegd.
Slide 12 - Slide
Verwijswoord controleren op
geslacht (mannelijk, vrouwelijk, onzijdig)
functie (lijd. vw; meew. vw)
persoon of ding
Zie theorie 'fouten met verwijswoorden' p. 66.
Meer uitleg over verwijswoorden op pag. 62.
Slide 13 - Slide
Zelfstandig werken
1. Maken opdrachten in planning Nw Ned
2. Lezen in je leesboek
timer
15:00
Slide 14 - Slide
Quiz samentrekkingen en verwijswoorden
In groepjes van vier.
Doel: winnen :)
Slide 15 - Slide
Alex' ouders hebben een dure auto, maar hij alleen een fiets.
A
samentrekking klopt
B
samentrekking klopt niet
Slide 16 - Quiz
Hij is een prima hockeyer en wint elke wedstrijd.
A
samentrekking klopt
B
samentrekking klopt niet
Slide 17 - Quiz
Zij speelt met poppen en met vuur.
A
samentrekking klopt
B
samentrekking klopt niet
C
Of dit klopt, ligt aan de context
Slide 18 - Quiz
Het meisje....ik zag, had de allernieuwste iPhone
A
wat
B
dat
C
die
Slide 19 - Quiz
De agent ... zoveel klachten waren, is ontslagen
A
over wie
B
waarover
C
die
Slide 20 - Quiz
De bibliotheek had ... leden de nieuwe tarieven doorgegeven.
A
zijn
B
haar
Slide 21 - Quiz
Als je dit formulier hebt ingevuld, moet je ... terugsturen.