This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Herhaling 4EW: thema 3 - level 5
Slide 1 - Slide
Tot welke elasticiteit behoren deze begrippen: Inferieur goed, Basisgoed en Luxegoed
Slide 2 - Mind map
Tot welke elasticiteit behoren deze begrippen: Substitutiegoed & Complementaire goed
Slide 3 - Mind map
Tot welke elasticiteit behoren deze begrippen: Inelastisch, Elastisch, Unitair elastisch...
Slide 4 - Mind map
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: Complementaire goed?
A
Kruiselingse elasticiteit is groter dan 0
B
Kruiselingse elasticiteit is kleiner dan 0
C
Kruiselingse elasticiteit is kleiner dan 1
D
Kruiselingse elasticiteit is kleiner dan 1
Slide 5 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: inelastisch?
A
Prijselasticiteit is kleiner dan 0
B
Prijselasticiteit is groter dan 0
C
Prijselasticiteit is kleiner dan 1
D
Prijselasticiteit is groter dan 1
Slide 6 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: unitair elastisch?
A
Prijselasticiteit is gelijk aan 1
B
Prijselasticiteit is gelijk aan 0
C
inkomenselasticiteit is gelijk aan 1
D
kruiselingse elasticiteit is gelijk aan 1
Slide 7 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: perfect inelastisch?
A
Prijselasticiteit is gelijk aan 1
B
Prijselasticiteit is kleiner aan 1
C
Prijselasticiteit is groter aan 1
D
Prijselasticiteit is gelijk aan 0
Slide 8 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: perfect elastisch ?
A
Prijselasticiteit is groter dan 1
B
Prijselasticiteit is oneindig
Slide 9 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: basisgoed?
A
Inkomenselasticiteit is tussen 0 en 1
B
Inkomenselasticiteit is groter dan 1
C
Inkomenselasticiteit is kleiner dan 0
Slide 10 - Quiz
Wat is de juiste eigenschap van dit begrip: luxegoed?
A
Inkomenselasticiteit is kleiner dan 1
B
Inkomenselasticiteit is kleiner dan 0
C
Inkomenselasticiteit is groter dan 1
Slide 11 - Quiz
Welke vraagcurve is het meest elastisch?
A
V1
B
V2
C
V3
Slide 12 - Quiz
Welke vraagcurve is het minst elastisch (=inelastisch)?
A
V1
B
V2
C
V3
Slide 13 - Quiz
Bereken volgende elasticiteit
Met een maandelijks inkomen van 2 000,00 euro kan Ali 5 paar schoenen kopen. Nu is zijn inkomen gestegen naar 2 500,00 euro en hij kan nu 10 paar schoenen per maand kopen.
Bereken het inkomenselasticiteit.
Slide 14 - Slide
Uitkomst
inkomenselasticiteit= 3
soort inkomenselasticiteit= luxegoed, want de inkomenselasticiteit is groter dan 1