anatomie van het circulatiestelsel

Anatomie en fysiologie van het circulatiestelsel

Learnbeat 2.6
1 / 26
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Anatomie en fysiologie van het circulatiestelsel

Learnbeat 2.6

Slide 1 - Slide

Circulatiestelsel
Transportsysteem:  bestaat uit de pomp(het hart) en een buizensysteem (bloedvaten)
-> vervoert bloed met zuurstof(O2)en voedingsstoffen  naar alle cellen.

 In de longbloedvaten komt er zuurstof in het bloed en wordt koolzuur eruit verwijderd.
De pomp(het hart) stuwt de bloedstroom door de bloedvaten, heeft dus een vitale functie



Slide 2 - Slide

Wat betekent het dat de hartwerking behoort tot de vitale functies?

Slide 3 - Open question

De grote en de kleine circulatie
Het bloed stroomt continu door de bloedvaten van de grote en kleine circulatie. 
De kleine circulatie bedient de longen, de grote circulatie bedient alle andere delen van het lichaam.
Het hart is de pomp van de kleine en grote circulatie.
 De slagaders (arteriën) voeren het bloed van het hart af. 
De aders (venen) voeren het terug naar het hart. 
Tussen de slagaders en de aders zitten kleinere slagaders en haarvaten (capillairen).
 De haarvaten liggen tussen de cellen van een weefsel. Vanuit het bloed in de haarvaten worden stoffen uitgewisseld met de cellen.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Bouw en Ligging van het hart
Het hart ligt in de borstholte achter het borstbeen. 
Het ligt op het middenrif in de ruimte tussen de longen. 
De punt van het hart wijst naar links.

Het hart bestaat uit de volgende onderdelen:
hartruimtes: twee boezems (atria) en twee kamers (ventrikels)-> Via de boezems stroomt het bloed het hart binnen. De kamers pompen het bloed met kracht weer uit het hart.

slagaders: lichaamsslagader (aorta) en longslagader ;  aders: holle ader en longaders
hartkleppen:
twee kleppen aan het begin van de slagaders: de aortaklep en de longslagaderklep
twee kleppen tussen de boezem (atrium) en de kamer (ventrikel): AV-kleppen=  atrioventriculaire kleppen.



Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Hartkleppen
De kleppen gaan open wanneer er bloed tegenaan wordt geduwd. 
Dat gebeurt bij het samentrekken van het hart. 
Ze kunnen maar naar één kant openen. 
De kleppen zorgen ervoor dat het bloed niet kan terugstromen.

Slide 8 - Slide

Hartwand 
De wand van het hart bestaat uit drie lagen:
endocard > Deze binnenste laag is een dun laagje dekweefsel. Het endocard zorgt voor een gladde binnenkant waar het bloed soepel langs kan stromen, zonder dat er stolsels ontstaan. Ook de (hart)kleppen zijn met endocard bekleed.

myocard. Dit is de middelste en dikste laag die bestaat uit hartspierweefsel. Dit spierweefsel levert de pompkracht door samen te trekken.

pericard (hartzakje). Dit is een dubbele laag om de hartspierlaag heen.

Slide 9 - Slide

Wat is de dikste laag van de hartwand?
A
endocard
B
myocard
C
pericard
D
epicard

Slide 10 - Quiz

hartcyclus, systole en diastole

Hartcyclus: Het hart klopt in rust ongeveer 60-70 keer per minuut en pompt zo’n 5 liter bloed rond door de grote en kleine circulatie. Bij inspanning, koorts of andere omstandigheden is dat meer (hartfrequetie stijgt)
Systole: het bloed wordt dan uit de kamers gepompt, de klep gaat dan  naar 1 kant open -> samentrekkingsfase
Diastole: kleppen gaan weer dicht , dan kan het bloed niet terugstromen -> ontspanningsfase



Slide 11 - Slide

Systole
De systole is het samentrekken van de spier van de kamers. De kamers pompen tijdens de systole bloed uit: de linkerkamer naar de aorta, de rechterkamer naar de longslagader. Door het uitpompen van bloed in de slagaders stijgt daar de bloeddruk. Daarom heet deze bovendruk of systolische druk.

Slide 12 - Slide

prikkelgeleidingssysteem
Prikkelvormig en geleiding:
De pompwerking van het hart komt tot stand door elektrische prikkeling van de hartspiercellen (myocard)-> deze ontstaan in de sinusknoop in de rechterboezem.
Vanuit de sinusknoop verspreiden ze zich over de boezems-> trekken na prikkeling samen. 
De prikkels komen bij de AV-knoop en worden daarna doorgegeven via speciale vezels (bundel van His) aan de spiercellen van de kamers. 
Na prikkeling trekken die op hun beurt ook weer samen. 

Een elektrocardiogram of ecg (vaak hartfilmpje genoemd) laat de elektrische activiteit van het hart zien-> de frequentie; het ritme, de activiteit van de sinusknoop en de prikkelgeleiding over het geleidingssysteem en in de hartspier.


Slide 13 - Slide

Waar ontstaan bij een goed werkend hart de elektrische prikkels in het hart?
A
In de boezems
B
in de sinusknoop
C
In de AV-knoop
D
in de kamers

Slide 14 - Quiz

Vaten van de bloedsomloop
Het bloedvatenstelsel bestaat uit:
slagaders (arteriën),  hebben een rol bij de doorstroming van weefsel en de bloeddruk.
Bijv. bij inspanning kan er meer bloed door de bloedvaten van de spieren stromen en minder door die van de darmen. En bij de bloeddruk:  Hoe nauwer de kleinere slagaders, des te hoger wordt de bloeddruk.

haarvaten (capillairen) hebben een rol bij het uitwisselen van stoffen tussen het bloed en het weefsel: voedingsstoffen, afvalstoffen, water, zuurstof en koolzuur. 

aders (venen), In aders kan bloed worden opgeslagen. De holte in het bloedvat (lumen) is relatief groot en de vaatwand slap.

Slide 15 - Slide

Welk type vaten dient behalve voor transport ook voor de opslag van bloed?
A
slagaders
B
haarvaten
C
aders
D
lymfevaten

Slide 16 - Quiz

Waar zijn de pulsaties/ 'polsslag' goed te meten?
A
de polsslagader
B
de liesslagader
C
de halsslagader
D
bij alle drie genoemde slagaders

Slide 17 - Quiz

Waar wordt de hoogte van de bloeddruk door bepaald?
A
de kracht waarmee het hart bloed pompt
B
de hoeveelheid bloed die het hart uitpompt
C
de elasticiteit van de bloedvaten
D
alle bovenstaande factoren

Slide 18 - Quiz

Aan het einde van de haarvaten is de bloeddruk te laag om het bloed via de aders terug naar hart te stuwen. , welke mechanismen zorgen daarvoor?
A
De kleppen in de aders die voorkomen dat bloed terugstroomt
B
De spierpomp, waarbij spieren rondom de aders samentrekken en het bloed naar boven duwen
C
De ademhalingspomp, waarbij drukveranderingen in de borstholte tijdens ademhaling helpen het bloed naar het hart te trekken
D
alle genoemde mechanismen

Slide 19 - Quiz

Bloeddruk regulatie
 Bij de regulatie van de bloeddruk zijn betrokken:
  

Het zenuwstelsel. Het activerende deel van het zenuwstelsel laat de bloeddruk stijgen.
De nieren. De nieren en bijnieren geven hormonen af die leiden tot het vernauwen van bloedvaten en het vasthouden van zout, waardoor de bloeddruk stijgt.
Het hormoonstelsel. Het hypofysehormoon ADH (anti-diuretisch hormoon) zorgt voor minder uitscheiding van water. Hormonen van de nieren en bijnieren zorgen voor vernauwing van bloedvaten en het 'vasthouden' van zout (NaCl). Daardoor stijgt de bloeddruk.

Voor een goede circulatie en orgaanwerking moet de bloeddruk niet te hoog en niet te laag zijn. 

Slide 20 - Slide

Lymfestelsel


is ook onderdeel van het lymfestelsel -> vervoeren van een deel van het weefselvocht (lymfe/ lymfevocht)
De lymfevaten vervoeren de lymfe terug naar de bloedbaan. 
Lymfevaten komen bij elkaar in lymfeknopen. 
Via grote lymfevaten stroomt de lymfe naar de grote aders onder het sleutelbeen-> Zo komt de lymfe terug in de bloedbaan.

Slide 21 - Slide

Observatie van de circulatie 
1. Pols voelen, daarbij let je op: frequentie, ritme en de kwaliteit
2. bloeddruk meten
3. cappilaire refill , bijvoorbeeld door stevig op de nagel of huid te drukken> wit en  na 2-3 seconden weer de normale kleur (roze/rode)
4. Zuurstofsaturatie van het bloed: de mate waarin hemoglobine (Hb) in de rode bloedcellen verzadigd is met zuurstof. De saturatie wordt gemeten in slagaderlijk of capillair bloed van de grote circulatie., middels  een finger pulse oximeter.

Slide 22 - Slide

Wanneer spreek je van een tachycardie
A
bij een polsfrequentie boven de 90
B
Bij een polsfrequentie boven de 100
C
Bij en polsfrequentie boven de 80
D
Bij een polsfrequentie minder dan 60

Slide 23 - Quiz

Wat s de normaalwaarde bij het meten van zuurstofsaturatie?
A
tussen de 96-100 %
B
tussen de 94 en 100%
C
tussen de 97-100%
D
Tussen de 95-100%

Slide 24 - Quiz

Wat is het gevaar bij een hoge bloeddruk?
A
Het kan leiden tot hart-en vaatziekten, zoals hartaanval en cva
B
het kan schade veroorzaken aan de nieren, wat kan leiden tot nierfalen
C
het kan leiden tot oogproblemen en verlies van gezichtsvermogen
D
al het bovenstaande

Slide 25 - Quiz

Huiswerk
zie de studieplanner in Learbeat bij week 3.

Slide 26 - Slide