Verdienen & Uitgeven H3 De structuur

Verdienen & Uitgeven

Hoofdstuk 3: De structuur
3.1 groeifactoren 
3.2 productiefactoren (kano)
3.3 Inkomensongelijkheid en structuur 

    1 / 22
    next
    Slide 1: Slide
    EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

    This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

    time-iconLesson duration is: 50 min

    Items in this lesson

    Verdienen & Uitgeven

    Hoofdstuk 3: De structuur
    3.1 groeifactoren 
    3.2 productiefactoren (kano)
    3.3 Inkomensongelijkheid en structuur 

      Slide 1 - Slide

      Bruto Binnenlands Product (BBP)
      De hoogte van het BBP wordt bepaald door 2 factoren:
      1- de productiecapaciteit (= aanbodzijde = structuur) bestaat uit de maximale productie van alle productiefactoren in een land
      2- de bestedingen (= vraagzijde = conjunctuur) 
      komen van de 4 sectoren in de economische 
      kringloop (consumenten, bedrijven, overheid 
      en buitenland:  Y = C + I + O + (E - M)



      Slide 2 - Slide

      Bruto Binnenlands Product (BBP)

      Slide 3 - Slide

      Slide 4 - Slide

      Slide 5 - Slide

      Productiecapaciteit (structuur)
      De grootte van de productiecapaciteit (structuur)
      wordt bepaald door de kwantiteit (omvang)
      en de kwaliteit van de productiefactoren (KANO):
      1. Kapitaal
      2. Arbeid
      3. Natuur
      4. Ondernemerschap



      Slide 6 - Slide

      3.2    Productiefactoren

      1. De productiefactor Arbeid

      De omvang (kwantiteit) van de productiefactor Arbeid wordt bepaald door:
      1. de omvang van de bevolking (zoals geboortes, immigratie en emigratie)
      2. de samenstelling van de bevolking (zoals vergrijzing)

      3. de wetgeving (zoals leerplichtleeftijd en pensioenleeftijd)



      De arbeidsproductiviteit (kwaliteit) wordt bepaald door:
      1. de mate van scholing
      2. de efficiëntie (doelmatigheid) van de organisatie
      3. de mate van mechanisering, automatisering en digitalisering
      4. maatschappelijke factoren ( zoals de arbeidsmentaliteit, rechtstaat, corruptie)


      indexcijferloonkostenperproduct=indexcijferarbeidsproductiviteitindexcijferloonkostenperwerknemer×100

      Slide 7 - Slide

      Ga nu maken:
      Opgave 3.2 t/m 3.4

      Slide 8 - Slide

      2. De productiefactor Kapitaal
      Kapitaal:   - Vaste kapitaalgoederen (bijv. machines)
                        - Geldkapitaal 
      Dit komt samen bij Investeren: met geleend geld worden kapitaalgoederen gekocht

      Meer & betere kapitaalgoederen  -->  meer produceren.
      Nieuwe & betere productie (processen) --> innovaties

      Door mechanisatie en automatisering --> hogere ABP (ArBeidsProductiviteit) --> loonkosten per product dalen --> verkoopprijs daalt -->  betere concurrentiepositie

      Innovaties: arbeidsbesparend en/of  kapitaalbesparend en milieubesparend
      ABP stijging: beperkter bij dienstverlening

      Slide 9 - Slide

      Ga nu maken:
      Opgave 3.7

      Slide 10 - Slide

      3. De productiefactor Natuur
      De omvang en kwaliteit van de productiefactor Natuur is moeilijker te beïnvloeden (Spanje: sinaasappels, Koeweit: olie)
      - Natuur heeft het moeilijk door o.a. boskap, bestr.middelen,

      overbevissing, CO2 uitstoot.
      - Klimaatconferenties gehouden.

      Slide 11 - Slide

      Ga nu maken:
      Opgave 3.12

      Slide 12 - Slide

      4. De productiefactor Ondernemerschap
      De omvang (kwantiteit) en de kwaliteit van de productiefactor Ondernemerschap kun je beschouwen als een eigenschap van de productiefactor Arbeid, denk hierbij aan:

      1. zorgen voor een efficiënte organisatie
      2. maken van goede investeringskeuzes
      3. vergroten van de productiecapaciteit o.b.v.                                                                                    de productiefactor waar een tekort aan is
      4. de overheid kan ondernemerschap stimuleren
            door subsidies (zoals starters-, zelfstandigen-,
            MKB- en investeringsaftrek)

      Slide 13 - Slide

      3.3 Inkomensongelijkheid en structuur
      Ongelijkheid heeft voordelen:
      mensen hebben een prikkel nodig om zich meer in te spannen of scholing te volgen -->
      hogere beloning

      Slide 14 - Slide

      Toenemende ongelijkheid heeft nadelen:
      • Minder economische groei door onderconsumptie (rijken sparen relatief veel)
      • Minder investeringen in menselijk kapitaal (studeren is te duur voor deel vd bevolking)
      • Meer schulden
      • Minder vertrouwen en minder cohesie
      • Meer sociale- en gezondheidsproblemen

      Slide 15 - Slide

      Ga nu maken:
      Opgave 3.14

      Slide 16 - Slide

      Slide 17 - Slide

      De arbeidsproductiviteit van een land kan gemeten worden door:
      A
      de totale waarde van de productie te delen door het aantal arbeidsjaren
      B
      de totale toegevoegde waarde te delen door het aantal werknemers
      C
      het nationaal inkomen te delen door de totale beroepsbevolking
      D
      het bruto binnenlands product te delen door het aantal werknemers

      Slide 18 - Quiz

      Wat is geen oorzaak van een stijging van de arbeidsproductiviteit per uur?
      A
      mechanisering en automatisering
      B
      het maken van overuren
      C
      scholing
      D
      arbeidsverdeling en specialisatie

      Slide 19 - Quiz

      Door innovatie bij een tuinbedrijf worden 6 van de 9 werknemers overbodig en ontslagen. De arbeidsproductiviteit in het tuinbedrijf is gestegen met...
      A
      67%
      B
      100%
      C
      200%
      D
      300%

      Slide 20 - Quiz

      Irrigatie is een voorbeeld van het verhogen van de kwantiteit en kwaliteit van de productiefactor...
      A
      Kapitaal
      B
      Arbeid
      C
      Natuur
      D
      Ondernemerschap

      Slide 21 - Quiz

      Ga nu maken:
      Opgave 3.15 t/m 3.18

      Slide 22 - Slide