week 41 les 2 en week 43 les 1 - ow en hoofdgedachte

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Week 43 - les 1
Doel

Begrijpelijk en gevarieerd schrijven door synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden en tegenstellingen te gebruiken.

Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst kunnen bepalen.

Planning
  1. Welkom/ absenten/ mededelingen - (5 min)
  2. Herhaling onderwerp en hoofdgedachte. (15 min)
  3. Uitleg – zelf een tekst schrijven. (10 min)
  4. HW (15 min)
    Lezen blz. 23
        Maken opdracht 11 t/m 12.

Slide 8 - Slide

Onderwerp
  1. Dat waar de hele tekst over gaat.
  2. Het onderwerp omschrijf je met één of enkele woorden.
  3. Om het onderwerp te vinden:
    Lees je de tekst oriënterend (titel, illustraties, tussenkopjes en opvallende woorden);
    Lees je de eerste alinea (inleiding);
    Geef je antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst?

Slide 9 - Slide

Oriënterend lezen
  1. Je bekijkt de tekst om het onderwerp te bepalen.
  2. Je weet met wat voor soort tekst (tekstsoort) je te maken hebt: bijv. een advertentie, artikel of gebruiksaanwijzing.
  3. Let ook goed op de bron: het geeft aan waar de tekst vandaan komt. Ook de bron vertelt je met wat voor tekstsoort je te maken hebt.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

En...
De hoofdgedachte is nooit een vraag! 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Zelf een tekst schrijven (opdracht 11)
Stappenplan
  1. Bepaal onderwerp
  2. Bedenk wat je allemaal over het onderwerp weet (maak woordweb) 
  3. Maak groepjes van woorden en bepaal op basis hiervan  enkele deelonderwerpen.
  4. Zet de deelonderwerpen in de juiste volgorde.
  5. Beslis wat je over je deelonderwerpen wilt schrijven (zoek eventueel extra informatie)
  6. Vul het bouwplan in  dat uitgedeeld wordt (en zie blz. 287 boek)
  7. Schrijf je tekst. Begin met je middenstuk en daarna je inleiding en slot.
  8. Controleer je spelling.
  9. Beoordeel de tekst van je buurman of buurvrouw en andersom.
  10. verbeter zonodig je tekst. 

Slide 16 - Slide

Maak nu opdracht 11 en 12 -par 2 
(Blz 23) 
15 min
Werkwijze
  • Werk zoveel mogelijk alleen.
  • Heb je een vraag, dan mag je zacht en rustig met jouw buurman/buurvrouw overleggen.
  • Heb je een vraag voor mij? Steek je vinger op.
    Klaar met de opdrachten?
    Lees alle groene teksten van par 1 en 2 nog eens door. 

Slide 17 - Slide

Verschil onderwerp en hoofdgedachte

Slide 18 - Slide

Begrippen
Titel – de naam van de hele tekst.
Inleiding – eerste (dikgedrukte) stuk van een tekst. Vaak één alinea.
Kern (middenstuk) – het middenstuk van een tekst. Vaak meerdere alinea’s.
Slot – het laatste stuk van een tekst. Vaak één alinea.
Bron – geeft aan waar de tekst vandaan komt.
Alinea – een (genummerd) stukje tekst.
Witregel – open regel tussen twee alinea’s.
Tussenkopje – titel van een stukje tekst.
Tekstsoort – de soort tekst waarmee je te maken hebt (artikel, advertentie etc.).

Slide 19 - Slide

Stappenplan documenteren:
  1. Onderwerp bedenken.
  2. Welke bronnen? (krant, boek, interview, websites, organisaties, dvd, etc.)
  3. Zoeken via google (type trefwoord) of bibliotheek.
  4. Beoordelen – gevonden informatie betrouwbaar? Schrijver verstand onderwerp/ niet verouderd/ onpartijdig/ geen eigenbelang als doel?
  5. Bewaren – Document via word opslaan op je computer, geef het document een duidelijke naam, waarmee je hem snel weer terugvindt. Belangrijke sites kun je als favoriet aanmerken.
  6. Bronvermelding

Slide 20 - Slide