7.2 werkwoordspelling

7.2 werkwoordspelling
jas uit
oortjes uit
petten af
laptop pakken :)
timer
2:00
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

7.2 werkwoordspelling
jas uit
oortjes uit
petten af
laptop pakken :)
timer
2:00

Slide 1 - Slide

Lesplanning
lezen 10 min
werkwoordsvormen
Oefening
opdrachten in 7.2 werkwoorden

Slide 2 - Slide

lezen 10 min
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Werkwoorden - persoonsvorm
Tegenwoordige tijd:
ik-vorm
ik-vorm + t
wij-vorm
------------------------------
'losse werkwoorden'
voltooid deelwoord
tegenwoordig deelwoord
Werkwoorden - persoonsvorm
Verleden tijd
ik-vorm + de(n)
ik-vorm + te(n)

--------------------------------
'losse werkwoorden'
infinitief

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
ik-vorm
ik-vorm + t
wij-vorm

ik-vorm = ik ervoor of erachter
je of jij erachter (of je kunt je in jij veranderen
ik-vorm + t = alles wat geen ik-vorm is of in de wij-vorm staat
wij-vorm = bij wij of meerdere personen

ik loop           ik herhaal
hij loopt        hij herhaalt
wij lopen      wij herhalen

Wat vind je (jij) van school?
Jij vindt school niet leuk? 
Vindt je broer school leuk?

Slide 5 - Slide

Hij (bidden) elke dag.
A
bid
B
bidt
C
bit
D
bidden

Slide 6 - Quiz

Die collega (drinken) elke dag een wijntje.
A
drink
B
drinkt
C
drinken
D
drinkd

Slide 7 - Quiz

Waarom (praten) Ilse over mij?
A
praat
B
praatt
C
praten
D
praadt

Slide 8 - Quiz

Wat (gebeuren) hier nu eigenlijk?
A
gebeur
B
gebeurt
C
gebeuren
D
gebeurd

Slide 9 - Quiz

We (stoppen) er mee!
A
stop
B
stopt
C
stoppen

Slide 10 - Quiz

Voltooid deelwoord
De persoonvorm is een vorm van: 
Zijn (ben, is, was, waren)

hebben (heb, hebt, had, hadden)

worden (word, wordt, werd, werden)

Hij is gepest.
Hij heeft gepest.
Hij wordt gepest.
Tegenwoordig deelwoord
Hele werkwoord + d

lachen - lachend
fietsen - fietsend
lopen - lopend

Infinitief: hele werkwoord
Gaan we lopen?
Wil je dan gaan zwemmen?

Slide 11 - Slide

Ben je (helpen)?
A
help
B
helpt
C
helpen
D
geholpen

Slide 12 - Quiz

Heeft hij de stof wel (herhalen)?
A
herhaal
B
herhaalt
C
herhalen
D
herhaald

Slide 13 - Quiz

Hij (herhalen) de stof zeker!
A
herhaal
B
herhaalt
C
herhalen
D
herhaald

Slide 14 - Quiz

Weet jij wat er (veranderen)?
A
verander
B
verandert
C
veranderen
D
veranderd

Slide 15 - Quiz

Weet jij wat er is (veranderen)?
A
verander
B
verandert
C
veranderen
D
veranderd

Slide 16 - Quiz

Opdracht
Maak van 7.2 opdr. 10 t.m 14
- 11 --> persoonsvorm tegenwoordige tijd
12 --> persoonsvorm tt of vt


Slide 17 - Slide