V2F: Grammatica les 4: zinnen in zinsdelen verdelen.



            Nederlands
          Grammatica 2
                 
               
            
1 / 47
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson



            Nederlands
          Grammatica 2
                 
               
            

Slide 1 - Slide

Aan het einde van de les...
Weet je weer hoe je een zin in zinsdelen kan verdelen.
- Deel van de les klassikaal
-Deel van de les zelfstandig met keuze uit:
* zinsdelen (deze LessonUp -4-)
* KWW/ HWW/ ZWW (LessonUp -5-)
* Theorie vorig jaar (bijv. LV/ OW/ MWV) uit
"Klas 1 hulpboek grammatica theorie en opdrachten" (SOM)




Slide 2 - Slide

terugblik

- WWG en NWG

Slide 3 - Slide

Werkwoordelijk gezegde WWG

OW doet iets >> WERKWOORDELIJK GEZEGDE.

WWG = alle werkwoorden       aan het / te 

Hij wacht op de bus.                     wwg = wacht
Hij was aan het treuzelen.         wwg = was aan het treuzelen
Hij zat te staren.                             wwg = zat te staren
+ 

Slide 4 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 

OW is iets >> NAAMWOORDELIJK GEZEGDE.
NWG = alle werkwoorden      aan het / te       zelfstandig naamwoord en/of bijvoeglijk naamwoord

Deze bloem is oranje.                  nwg = is oranje (= bnw) 
Mijn vader wordt kok.                   nwg = wordt kok (= znw) 
De kat blijft een leuk dier.           nwg = blijft een gezellig huisdier (= bnw & znw)
+
+

Slide 5 - Slide

Koppelwerkwoord
Bij een NWG staat altijd een KOPPELWERKWOORD

Koppelwerkwoorden stampen + slagen = chocola
Zijn, Worden, Blijven, Blijken, Lijken, Schijnen, Heten, Dunken en Voorkomen

NWG = alle werkwoorden* + aan het / te + zn en/of bn

* het belangrijkste werkwoord is het koppelwerkwoord

Slide 6 - Slide

samengevat

NWG = alle werkwoorden + aan het / te + znw en/of bijv.nw
(het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord)

Deze bloem is oranje.                                   is = kww
Mijn vader wordt kok.                                   wordt = kww 
Onze kat blijft een gezellig huisdier.     blijft = kww



Slide 7 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Je verdeelt een zin in zinsdelen door verticale streepjes te plaatsen. 
Stap 1: Plaats het gezegde (dus ook de PV)  tussen verticale strepen. 

De leerlingen / leren / grammatica tijdens de Nederlandse les op het ATC.

De jury / heeft / voor de beste speler een aparte onderscheiding / gekocht./

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma aan Bo.
             

Slide 8 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Stap 2: Plaats nu de andere zinsdelen tussen verticale strepen. 

Om dit te kunnen doen, moet je weten dat ieder zinsdeel antwoord geeft op een vraagwoord
Hetzelfde vraagwoord kan meerdere keren voorkomen in een zin. 

/ De leerlingen/ leren/ grammatica/ tijdens de Nederlandse les /op het ATC.
             wie                                     wat                              wanneer                            waar 

Slide 9 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
De jury / heeft / voor de beste speler / een aparte onderscheiding / gekocht.
    wie                                   voor wie                                        wat

Victoria / stond / tijdens haar spreekbeurt / voor het beeldscherm.
     wie                                       wanneer                                      waar

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma / aan Bo.
                                  wie                                                                            wat                 aan wie

Slide 10 - Slide

Aan de slag
Log in bij lessonup: grammatica les 2
Maak de vragen op slide 7 t/m 27.

Opdracht: 
Kies steeds het vraagwoord dat bij het gegeven zinsdeel past.

Ben je klaar? Lees dan de volgende opdracht en maak de les af. 

Slide 11 - Slide

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "Een internationaal team van wetenschappers"

1. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 12 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "met hittegevoelige camera’s"

2. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 13 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "In de prehistorie"

3. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
wanneer

Slide 14 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "onder de voet"

4. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 15 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "om sneller ... te gaan"

5. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 16 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "haar leerlingen"

6. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
aan wie
D
wat

Slide 17 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "via de elektronische leeromgeving"

7. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
waarom
D
wanneer

Slide 18 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "meer bijzondere geheimen"

8. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "in Egypte"

9. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "rijpe kazen"

10. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: "met een ... een ziekenhuis"

11. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: volgende week

12. De leerplichtambtenaar zal volgende week de spijbelaars spreken.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
waar

Slide 23 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: zijn medespelers

13. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 24 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: de gewonnen bokaal

14. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 25 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan alle deuren

15. De posters met het icoon 'telefoon uit' hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
wat
C
waaraan
D
aan wie

Slide 26 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: in het schoolgebouw

16. De posters met het icoon 'telefoon uit' hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
waar
C
waaraan
D
aan wie

Slide 27 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor het begin van de les

17. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
wanneer
C
voor wie
D
aan wie

Slide 28 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan haar docente

18. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
aan wie

Slide 29 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de goede foto

19. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 30 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan de waterkant

20. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waar
C
aan wie
D
waarvoor

Slide 31 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de klant

21. De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
A
wie
B
waar
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 32 - Quiz

Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen. Onderstreep de bijvoeglijke bepalingen.
Op de volgende slides moet je de zinnen in zinsdelen verdelen.

Voorbeeld:
Verdeel de volgende zinnen in zinsdelen.

Iedereen zal op het beijzelde wegdek zeer voorzichtig moeten rijden.

Iedereen / zal / op het beijzelde wegdek / zeer voorzichtig / moeten rijden.

Slide 33 - Slide

2. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De slimme crimineel is uit de zwaar bewaakte gevangenis op het eiland ontsnapt.

Slide 34 - Open question

3. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Hij zou zes jaar moeten zitten.

Slide 35 - Open question

4. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De arme zwervers sliepen in de ijskoude winter op straat.

Slide 36 - Open question

5. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Vele vrijwilligers brachten warme soep en vers brood rond.

Slide 37 - Open question

6. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Het medeleven van onze buren is prijzenswaardig.

Slide 38 - Open question

7. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Ze hebben bij de verhuizing naar mijn nieuwe kamer enorm goed geholpen.

Slide 39 - Open question

8. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Je doet nooit tevergeefs een beroep op hun medeleven.

Slide 40 - Open question

9. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Zij hadden zich in een rustig straatje in een zeventiende-eeuws pand gevestigd.

Slide 41 - Open question

10. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Hij loopt nog heel hard voor iemand van zeventig jaar.

Slide 42 - Open question

11. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De strenge scheidsrechter keurde het doelpunt van onze midvoor af.

Slide 43 - Open question

12. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
In het eerste huis van het middelste blok woont een stokoude man.

Slide 44 - Open question

13. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De zoon van mijn broer volgt een zeer moeilijke studie.

Slide 45 - Open question

14. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
Over enkele ogenblikken zal de intercity uit Amsterdam binnenlopen op het tweede perron van dit station.

Slide 46 - Open question

15. Verdeel de volgende zin in zinsdelen.
De vrolijke cabaretzanger bezat een aardig huis in de buurt van Malmédy.

Slide 47 - Open question