GR les 2: Zinnen in zinsdelen verdelen

Nederlands

Grammatica 
VG2 P2 2029-2020

Les 2:
Zinnen in zinsdelen 
verdelen
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands

Grammatica 
VG2 P2 2029-2020

Les 2:
Zinnen in zinsdelen 
verdelen

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd...
  • ... wat koppelwerkwoorden zijn.
  • ... wat een persoonsvorm is.

Ook heb je geleerd om de volgende zinsdelen herkennen:

  • het werkwoordelijk gezegde.
  • het naamwoordelijk gezegde.

Slide 2 - Slide

Aan het einde van deze les ...

... kun je bij ieder zinsdeel een vraagwoord bedenken.

... kun je een zin in zinsdelen verdelen.

Slide 3 - Slide

Aan de slag!
Herhaling: zijn-betekenis (nwgez) en doen-betekenis (wwgez)

Log in bij LU en doe mee met de les.

Opdracht: 
Bepaal welke zinnen bij de zijn-betekenis (het onderwerp is iets) horen en welke bij de doen-betekenis (het onderwerp doet iets) door ze naar het juiste vakje te slepen.



Slide 4 - Slide

Zinnen met een doen-betekenis (wwgez) 
Zinnen met een zijn-betekenis (nwgez)
De pop was stout.
Oma zit te breien in haar stoel.  
 De meloen is vies geworden.
De trein rijdt over het spoor.
Dat snoepje lijkt mij heel lekker. 
Mijn tante is aan het zingen.
Tommie moet lachen.
Mijn broertje wordt al een grote jongen.
Dat hondje zal toch niet gaan blaffen.
Onze auto is een wrak.  
Papa gaat lekker slapen.

Slide 5 - Drag question

Aan de slag!

Opdracht:

Bepaal nu of de volgende zinnen een werkwoordelijk gezegde (het onderwerp doet iets) of een naamwoordelijk gezegde (het onderwerp is iets) hebben.

Slide 6 - Slide

nwgez of wwgez?

1. De bruiloft was gezellig.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 7 - Quiz

nwgez of wwgez?

2. Ik ga op de fiets naar mijn werk.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 8 - Quiz

nwgez of wwgez?

3. Die blauwe plek lijkt erg groot.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 9 - Quiz

nwgez of wwgez?

4. Mijn broer schijnt verliefd te zijn op mijn beste vriendin.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 10 - Quiz

nwgez of wwgez?

5. Je lijkt wel een vogelverschrikker met dat haar.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 11 - Quiz

nwgez of wwgez?

6. We hebben gisteren een huis gekocht.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 12 - Quiz

nwgez of wwgez?

7. Zijn zus had graag model willen worden.
A
nwgez
B
wwgez

Slide 13 - Quiz

Zinnen in zinsdelen verdelen
Je verdeelt een zin in zinsdelen door verticale streepjes te plaatsen. 
Stap 1: Plaats het gezegde tussen verticale strepen. 

De leerlingen / leren / grammatica tijdens de Nederlandse les op het ATC.

De jury / heeft / voor de beste speler een aparte onderscheiding / gekocht./

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma aan Bo.
             

Slide 14 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
Stap 2: Plaats nu de andere zinsdelen tussen verticale strepen. 

Om dit te kunnen doen, moet je weten dat ieder zinsdeel antwoord geeft op een vraagwoord
Hetzelfde vraagwoord kan meerdere keren voorkomen in een zin. 

/ De leerlingen/ leren/ grammatica/ tijdens de Nederlandse les /op het ATC.
             wie                                     wat                              wanneer                            waar 

Slide 15 - Slide

Zinnen in zinsdelen verdelen
De jury / heeft / voor de beste speler / een aparte onderscheiding / gekocht.
    wie                                   voor wie                                        wat

Victoria / stond / tijdens haar spreekbeurt / voor het beeldscherm.
     wie                                       wanneer                                      waar

De instructeur die was verhuisd / overhandigt / het zwemdiploma / aan Bo.
                                  wie                                                                            wat                 aan wie

Slide 16 - Slide

Aan de slag
Log in bij LU: GR les 2
Maak de vragen op slide 18 t/m 38.

Opdracht: 
Kies steeds het vraagwoord dat bij het gegeven zinsdeel past.

Ben je klaar? Lees dan de volgende opdracht en maak de les af. 

Slide 17 - Slide

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: Een internationaal team van wetenschappers

1. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 18 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: met hittegevoelige camera’s

2. Een internationaal team van wetenschappers fotografeerde met hittegevoelige camera’s de kolossale tombes.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
hoe

Slide 19 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: In de prehistorie

3. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
wanneer

Slide 20 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: onder de voet

4. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 21 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: om sneller ... te gaan

5. In de prehistorie bonden mensen al botten van dieren onder de voet om sneller over het bevroren water te gaan.
A
wie
B
waaronder
C
waarom
D
wanneer

Slide 22 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: haar leerlingen

6. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
aan wie
D
wat

Slide 23 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: via de elektronische leeromgeving

7. De lerares Frans stuurde haar leerlingen via de elektronische leeromgeving een bericht over de repetitie.
A
wie
B
hoe
C
waarom
D
wanneer

Slide 24 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: meer bijzondere geheimen

8. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 25 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: in Egypte

9. De beroemde piramides in Egypte herbergen meer bijzondere geheimen dan wij dachten.
A
wie
B
wat
C
waarom
D
waar

Slide 26 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: rijpe kazen

10. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 27 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: met een ... een ziekenhuis

11. De knappe koppen bestudeerden rijpe kazen met een oude CT-scanner uit een ziekenhuis.
A
wie
B
wat
C
waarmee
D
waar

Slide 28 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: volgende week

12. De leerplichtambtenaar zal volgende week de spijbelaars spreken.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
waar

Slide 29 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: zijn medespelers

13. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 30 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: de gewonnen bokaal

14. De aanvoerder reikte zijn medespelers de gewonnen bokaal aan.
A
wie
B
wat
C
wanneer
D
aan wie

Slide 31 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan alle deuren

15. De posters met het icoon telefoon uit hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
wat
C
waaraan
D
aan wie

Slide 32 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: in het schoolgebouw

16. De posters met het icoon telefoon uit hangen tegenwoordig aan alle deuren in het schoolgebouw.
A
wie
B
waar
C
waaraan
D
aan wie

Slide 33 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor het begin van de les

17. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
wanneer
C
voor wie
D
aan wie

Slide 34 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan haar docente

18. Felicia moest voor het begin van de les haar telefoon afstaan aan haar docente.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
aan wie

Slide 35 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de goede foto

19. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waaraan
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 36 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: aan de waterkant

20. Voor de goede foto staat een fotograaf graag drie uur aan de waterkant te wachten.
A
wie
B
waar
C
aan wie
D
waarvoor

Slide 37 - Quiz

Welk vraagwoord past bij het zinsdeel: voor de klant

21. De ober vergat voor de klant schoon bestek mee te nemen.
A
wie
B
waar
C
voor wie
D
waarvoor

Slide 38 - Quiz

Aan de slag!
Opdracht:
Verdeel de zinnen op slide 40 t/m 49 in zinsdelen door streepjes te zetten tussen de zinsdelen. 

Voorbeeld:
Ik / gaf / mijn docent / de geleende atlas / terug.  

Ben je klaar? Maak dan de tot-slotvragen. 

Slide 39 - Slide

Verdeel de zin in zinsdelen

1. In het nieuwe nummer van Discovery Magazine heeft de redacteur een artikel over vliegangst geschreven.

Slide 40 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

2. Volgens de woordvoerder van PostNL kunnen postbodes heel goed als wijkbewaker optreden.

Slide 41 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen
3. Een groep deelnemers van de klimaatvergadering heeft de voorzitter een voorstel voor het tegengaan van luchtvervuiling gemaild.

Slide 42 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

4. Een rijke bankier wil als vriendelijk gebaar de noodlijdende amateurvoetbalclubs gratis voetbaltenues schenken.

Slide 43 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

5. Neem jij voor je ouders nog een kaartje voor de schoolmusical mee?

Slide 44 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen
6. Op een warme zomerdag laten sommige hondenbezitters hun trouwe viervoeter een paar uur in de auto zitten.

Slide 45 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

7. De foto was tijdens een opruimbeurt tevoorschijn gekomen.

Slide 46 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

8. Gelukkig kan ik de foto weer elke dag zien.

Slide 47 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

9. De foto heb ik inmiddels voor het fotoboek gekopieerd.

Slide 48 - Open question

Verdeel de zin in zinsdelen

10. Het eetpatroon van een aanstaande vader zou invloed kunnen hebben op de eetlust van de kinderen.

Slide 49 - Open question

Tot slot

Een aantal vragen om te checken of je de leerdoelen hebt behaald.

Beantwoord de vragen op de volgende slides. 
Hiermee rond je deze les af. 

Slide 50 - Slide

Tot slot:

1. Ik kan een zin in zinsdelen verdelen.
A
Ja
B
Nee

Slide 51 - Quiz

Tot slot:

2. Ik kan vraagwoorden bedenken bij de verschillende zinsdelen.
A
Ja
B
Nee

Slide 52 - Quiz