This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is;
- Een feit kun je controleren.
Voorbeeld
De helft van de zestienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.
- Wat iemand ergens van vindt;
- Het is niet controleerbaar;
-Je kunt het eens of oneens zijn.
Je herkent een mening aan:
- Ik vind dat...
- Zij vindt dat...
- Ik ben van mening...
- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
Je herkent een argument aan:
want, namelijk, omdat (signaalwoorden)
Ik vind dat, omdat...
Jij vindt dat, want ...