This lesson contains 40 slides, with text slides and 1 video.
3 Vormen:
LET OP: haben, sein hebben eigen Imperativ - vorm!
an = aan, naar
auf = op
in = in, naar, over
hinter = achter Wo ?/ Wann? (plaats/tijd) --> 3e n.v.
neben = naast
unter = onder Wohin? ( beweging/verplaatsing) --> 4e naamval
über = boven, over
vor = voor, geleden
zwischen = tussen